Interviews etc.
Wie meent de mens achter de artiest uit zijn tent te kunnen lokken, komt bij Elvis Costello van een koude kermis thuis. Net zoals het telkens weer verspilde moeite blijkt om vooraf een waslijst met vragen te bedenken. Vol enthousiasme gaat hij met het onderwerp aan de haal om er minutenlang over uit te weiden zonder dat er een speld valt tussen te krijgen.
Bij The Tragically Hip staat één ding buiten kijf: hun carrière mag nimmer ten koste gaan van de muziek, net zoals ze er hun saamhorigheid aan willen opofferen. "Hoe langer en beter je mekaar kent," zegt zanger Gordon Downie, "des te belangrijker het wordt om te blijven communiceren, anders groei je langzamerhand onherroepelijk uit elkaar."
We zitten op het terras van zo’n onvervalst Amsterdams volkscafé, waar je als wildvreemd gezelschap van een der stamgasten door de joviale gastvrouw prompt wordt aangesproken met een sappig ‘schat’. In de namiddag mag Thé Lau hier graag een biertje komen drinken, want op die uren vindt hij deze kroeg aan de Houthaven nu eenmaal op d’r best.
“We komen helemaal uit Holland, daarom zijn we zo laat.” De klok wijst even over elven als Rowwen Hèze eindelijk loos kan gaan in Spicewood, een gehucht op zo’n drie kwartier rijden van Austin. Plaats van handeling is de Moon River, een klassieke honky tonk in het midden van nergens, zoals ze alleen in Amerikaanse road movies lijken te bestaan.
Wanneer hij bij de reflectie van zijn lamlendige kop in een etalageruit de blik vol walging afwendt, passeert er toevallig een touringcar met het opschrift 'Nobody you would know'. En bingo, daar had Ron Sexsmith het begin van een liedje over een tweederangsartiest, die verlost wordt uit zijn zelfmedelijden door de gedachte aan zijn wachtende geliefde.
Zoals hij daar straks in een herfstkleurig corduroy jack en met een bijpassende klak op dit etablissement kwam binnenstappen, leek Henk Hofstede rechtstreeks weggelopen uit de 'Titaantjes'. En hij blijkt ook nog eens vlakbij het Oosterpark te wonen, waar die aardige jongens zo tegen het hek geleund hele zomernachten stonden te bomen.
Het loopt tegen half vijf in de middag en Julie Miller heeft zojuist met een burrito en een cola ontbeten. “Sorry, even mijn pillendoosje zoeken,” verontschuldigt ze zich, terwijl ze wat in haar handtas rommelt. “We hebben in de jaren zeventig en tachtig zo veel drugs genomen, dat we nu elke dag vitaminen moeten slikken.” En ze giert het uit.
Stilstaan is niets voor hem. En omzien in verwondering al helemaal niet. Nooit eens met genoegdoening constateren wat voor een ongelooflijk eind hij toch al heeft afgelegd, nee, Frank Boeijen blijft onvermoeibaar door stappen met die ene gedachte: ik ben nog lang niet bij de horizon.
"Ergens tussen je dertigste en veertigste beland je als popmuzikant gegarandeerd in de overgang," weet Joe Jackson. "Wie verstandig is en moedig genoeg probeert zichzelf dan opnieuw uit te vinden. Daarbij moet je natuurlijk wel het een en ander in je mars hebben, dat spreekt voor zich, want wat er niet in zit, kan er nu eenmaal niet uitkomen."
‘Mijn vakantie in het getto,’ zo omschrijft Steve Earle de periode van 1991 tot 1994, waarin hij per dag naar schatting een slordige achthonderd dollar aan heroïne en cocaïne spendeerde, totdat hij op een gegeven moment op zwart zaad zat. Na een reeks van arrestaties was hij verworden tot een verschoppeling met wie niemand nog wou samenwerken.