The Tragically Hip - Vijf man sterk
Paniek in de gelederen en niet zo’n klein beetje ook. “Ik geloofde echt: dit is het begin van het einde.” Eerst vreesde hij nog dat de anderen wellicht geen onraad zouden ruiken, maar de volgende ochtend tijdens het door hem belegde crisisberaad bleken ze er gelukkig allemaal hetzelfde over te denken: “De vorige avond hadden we niet staan spelen, we hadden een optreden afgewerkt.” Zoiets mocht nooit weer gebeuren, namen ze zich eensgezind voor. En zo kwam het dat ze er tijdens de twee concerten in de Utrechtse Tivoli vlak na het debacle bezielder dan ooit tegenaan gingen. Niet alleen het repertoire dubbelde nog niet eens voor de helft, ook de sfeer van de muziek verschilde als dag en nacht. Kom daar eens om bij al die streberige rockgroepjes van tegenwoordig, die telkens met een en hetzelfde trucje het publiek proberen in te palmen - meer willen ze gewoon niet, als ze het überhaupt al kunnen.
Zelfs wanneer het onverhoopt een keertje niet gesmeerd loopt, dan nog vinden de jongens van The Tragically Hip het hun eer te na om over te schakelen op de automatische piloot. Die rampzalige avond in het Tilburgse Noorderligt deden ze dat in een onbewaakt ogenblik wel, reden waarom Gordon Downie, de zanger, toen groot alarm sloeg. “Want the show must go on is voor mij absoluut geen ijzeren wet. Ik wil helemaal niet de schijn ophouden of iets kunstmatigs oproepen. Een optreden hoort mijn stemming van het moment te weerspiegelen, zelfs al voel ik me die dag niet in mijn beste doen.” Hetgeen natuurlijk niet betekent dat ze er onder het mom van overmacht nu en dan half werk leveren. “Alleen krijgt het publiek misschien niet steeds wat het verwacht. Maar waar het wel altijd op kan rekenen, is een oprechte emotie tussen al het vuurwerk dat de meeste anderen afsteken.”
Voor het oog valt er op het podium inderdaad nauwelijks iets te beleven bij The Hip, zoals de groep door fans onder mekaar wordt genoemd. Vier noest werkende muzikanten die zonder op of om te kijken stug blijven doorspelen, ook als ze bij gelegenheid aan het improviseren slaan. En vooraan in het voetlicht die ietwat schutterige figuur met het uiterlijk van een overjarige wiskundestudent, wie weet gehuld in een ongestreken shirt van het ‘farmers’ team’ Heerenveen. Wanneer hij schuchter, haast angstvallig vanuit de coulissen op de microfoon komt toegelopen, zou je geen cent voor hem geven. Maar goed en wel bezig transformeert hij als bij toverslag tot een bezeten zanger met de maniakale trekken van Roger Chapman, de Britse wildeman van Family van zo’n drie decennia terug. Als weinig andere rockgroepen van deze tijd lijkt The Hip zichzelf spelenderwijs in trance te kunnen brengen. Wie zich ter plekke gewillig laat meeslepen, waant zich voor zolang als het duurt al evenzeer van de wereld af.
Toegegeven, hun platen halen het niet bij hun fantastische concerten. Maar na de Road Apples en Fully Completely uit de vroege jaren negentig komen ze er met het onlangs verschenen Phantom Power toch weer behoorlijk dicht bij. Met speciale dank aan Steve Berlin, de blazer en toetsenist van Los Lobos, die een frisse wind door hun muziek deed waaien. Vorige zomer raakten ze bevriend tijdens Another Roadside Attraction, een popkaravaan onder aanvoering van The Hip zelf die om het jaar een tweetal weken door hun thuisland Canada trekt. Anders dan hun vorige producers sleutelde hij waar nodig aan de composities en droeg hij vooral suggesties aan voor de arrangementen. Daarbij bleek hij voor met name Gordon Downie aangenaam gezelschap. “Als zanger zit je bij de opnamen van een plaat meestal maar wat duimen te draaien tot je eindelijk aan de beurt bent. Dankzij hem voelde ik me ditmaal niet zo eenzaam in de studio. En hij heeft me werkelijk het hemd van het lijf gevraagd over de teksten, iets wat je van een muzikant toch niet zo gauw zou verwachten.” Op zijn beurt stond Steve Berlin er weer van te kijken dat The Hip zo mogelijk nog sterker dan Los Lobos opereert als een democratisch collectief. “Het leek soms wel of ik zat te onderhandelen in de Veiligheidsraad.”
Zoveel hoofden, zoveel zinnen dus, maar één ding staat in elk geval buiten kijf: hun carrière mag nooit ofte nimmer ten koste gaan van de muziek, net zo min als ze er hun saamhorigheid aan willen opofferen. “De levensader van onze groep is interactie en die kan alleen maar plaatsvinden bij de gratie van respect, tolerantie, geduld en begrip. Hoe langer en beter je mekaar kent, des te belangrijker het wordt om te blijven communiceren, anders groei je langzamerhand onherroepelijk uit elkaar. Op tournee komt er van praten doorgaans niet veel, dat gebeurt eerder als we met onze gezinnen gezamenlijk rond de barbecue zitten. Dergelijke familiebijeenkomsten verrijken onze vriendschap en daar vindt onze kunst dan uiteindelijk weer baat bij.”
Een kleine vijftien jaar spelen ze inmiddels samen, Gordon Downie en zijn maten Rob Baker, Johnny Fay, Paul Langlois en Gord Sinclair. Ze begonnen tegen het eind van hun middelbare schooltijd in Kingston, een middelgrote stad aan het meer van Ontario halverwege Toronto en Montreal. In het souterrain bij een van hun ouders thuis studeerden ze honderden nummers in van overzeese groepen als The Rolling Stones, The Yardbirds en Them, waarmee ze tot in de wijde omtrek optraden voor zowel studenten als motorduivels. Gaandeweg ontwikkelden ze een eigen stijl en geluid, die te pas en te onpas vergelijkingen oproepen met R.E.M., terwijl The Hip toch veeleer aansluit bij southern rock uit de jaren zeventig. Niet voor niets namen ze een aantal van hun acht albums op in Memphis en New Orleans, twee cruciale plekken in de geschiedenis van rock ’n’ roll. “Eigenlijk zijn we niets anders dan een bluesband, in die zin dat we de ethiek van mannen als Howlin’ Wolf aanhangen. Behalve dat we ons niets aan trends gelegen laten liggen, willen we ook niet als de eerste de beste rocker voortijdig het loodje leggen. We hopen op gezegende leeftijd in het harnas te sterven.”
When I’m in Holland I eat the pannenkoeken, rappen de dekselse Beastie Boys op hun nieuwste album, maar The Hip vereeuwigde reeds jaren eerder ons land met de cryptische passage: I remember Buffalo and 1 remember Hengelo. It would seem to me I remember every single, bloody, warm and horrible thing I know. Waarom uitgerekend die naam van dat stadje in het verre Overijssel hem thuis in Toronto te binnen schoot, kon Gordon Downie toen al met de beste wil van de wereld niet verklaren. “Eerlijk gezegd kom ik zelf af en toe ook niet wijs uit wat ik allemaal schrijf. Er ligt meestal een nogal grote afstand tussen mijn hersenspinsels en de woorden op papier.” Zo laat hij in Don’t Wake Daddy Kurt Cobain na diens zelfmoord reïncarneren als een poolhond. “Wat me over hem aan het denken zette, was zijn klaagzang: Give me a Leonard Cohen afterworld, so I can sigh eternally. Dat vond ik echt schitterend gezegd, alhoewel ook zwaar pathetisch - tenslotte had hij het slechter kunnen treffen. Nu koester ik een zwak voor de boeken van Jack London, vandaar dat ik me hem op een gegeven moment voorstelde als een herboren husky. Hoe ellendig hij zich dan wel niet moest voelen als hij na een lange zware dag bij veertig graden vorst in de sneeuw ligt te zuchten van vermoeidheid, terwijl binnen in de warme blokhut de mannen na het eten gemoedelijk een mok koffie zitten te drinken.”
Weltschmerz lijkt soms wel eens eigen aan kunstenaars, popmuzikanten in het bijzonder. Want blasé van alle hedonisme heeft menige rocker zich al ten gronde willen richten. En nog tallozer zijn degenen die hun hele wereld overhoop gooiden om geen andere reden dan dat hun verbeeldingskracht het liet afweten. Tot tweemaal toe zingt Gordon Downie op Phantom Power over deze artificial chaos, iets waaraan hij zich in zijn wilde jaren eveneens schuldig heeft gemaakt, zij het naar eigen zeggen niet doelbewust. “Je geeft het niet graag toe, maar het hoort kennelijk bij het groeiproces. Artistiek gezien leverde het trouwens niets substantieels op - of het zou moeten zijn dat ik eenmaal uit de put binnen de kortste keren weer driftig aan de slag ging. Wanneer je creativiteit als kunstenaar tekortschiet, hoef je dat dus niet te wijten aan de armzaligheid van je persoonlijk leven.”