Ron Sexsmith - Een stille kracht

Februari 1998

“Kijk eens even hoeveel ik er hier per dag van mag nemen?” vraagt hij kuchend, onderwijl een gekreukt doosje aspirines uit zijn zomerjack vissend. Want mijn hemel, wat heeft hij het te pakken. Vanochtend bij het ontwaken zat zijn keel zo dicht dat hij zich amper verstaanbaar kon maken. Dat wordt niks met dat optreden vanavond, vreesde hij toen, maar nu aan het eind van de middag gaat het na ettelijke potten thee en vele glazen water wel weer. Hij praat er zelfs verrassend monter op los, alsof hij niet gemakkelijk zijn verkoudheid als geldig excuus had kunnen aanvoeren om zijn stem te sparen. En dat terwijl hij uit zijn vaak tobberige muziek juist naar voren komt als een man van weinig woorden. “Nee hoor, ik ben helemaal niet zo mensenschuw als anderen kennelijk denken. Ik zit mezelf hier op dit moment dan ook beslist geen geweld aan te doen. Dit nieuwe bestaan valt me trouwens in geen enkel opzicht echt zwaar, sterker nog, ik heb nou eindelijk de tijd van mijn leven.”

Ron Sexsmith. Een kleine drie jaar terug kwam hij schijnbaar vanuit het niets aanzetten. Een perfecte kruising tussen Jackson Browne en Tim Hardin, zo luidde de  aanbeveling in de platenzaak aan de vaste klanten op zoek naar een volgende singer-songwriter. De recensenten op hun beurt wezen op de stille kracht van zijn titelloze debuut, dat zo sober en toch creatief was vormgegeven door Mitchell Froom, de producer van onder anderen Crowded House, Richard Thompson en Los Lobos. En niemand minder dan Elvis Costello roemde het album van de jongensachtige dertiger met het gezicht van een cherubijn als ‘een bescheiden en elegant juweeltje’, waarop hij maar niet uitgeluisterd wilde raken. Opvolger Other Songs vond in de vakpers een lauwer onthaal, al zag menige wijsneus zijn vergissing in toen onlangs in het Engelse blad Mojo popmuzikanten van diverse pluimage er, gevraagd naar het beste dat ze het afgelopen jaar hadden gehoord, de loftrompet over staken. “Alternatief in de letterlijke zin van het woord,”  aldus bijvoorbeeld Chris Collingwood van powerpopgroep Fountains Of Wayne. “Tegen alle trends in, wars van pose en effectbejag, intelligent, beheerst en niet pretentieus. Een handleiding voor liedjesschrijvers.”

De maker zelf kon zijn ogen amper geloven bij het lezen van al die loftuitingen. “Zoveel waardering van beroemde vakbroeders streelt natuurlijk je ijdelheid, al schiet ik daar op zich bitter weinig mee op. Ik werk me nu al een paar jaar uit de naad, maar behalve die anderhalve muso en een paardenkop weet nog steeds geen hond wie ik ben. Dan wil je je wel eens wanhopig afvragen waar je het in hemelsnaam allemaal voor doet.” Zo liep hij alweer een tijd geleden op tournee door de Verenigde Staten op een van die zeldzame vrije dagen met zijn ziel onder de arm door het centrum van Nashville te kuieren. Wanneer hij bij de weerspiegeling van zijn lamlendige kop in de zoveelste etalageruit de blik vol walging afwendt, passeert er op hetzelfde ogenblik toevallig een touringcar met het opschrift Nobody you would know. En bingo, daar had hij het begin van een liedje over een tweederangsartiest, die al slenterend door een vreemde stad verlost wordt uit zijn zelfmedelijden door de gedachte aan zijn wachtende geliefde thuis. Ach wat, je had het zoveel slechter kunnen treffen, houdt hij zichzelf voor, eigenlijk ben je de koning te rijk.

Dertien jaar leven ze inmiddels samen, Jocelyne en hij. Ze ontmoetten elkaar toen ze ergens in het hoge noorden van Ontario als seizoensarbeiders hun geld verdienden met het bebossen van een kaalgeslagen gebied. “Het leek nog het meest op een werkkamp. Iedere ochtend tegen vijven uit de veren en dan tien uur lang bomen planten. Bovendien was het er stervenskoud, je moest er oppassen voor beren, kortom, ik kon mijn lol daar wel op” Ware het niet dat hij er een amour fou beleefde met een meisje uit Quebec, dat eenmaal weer terug in de bewoonde wereld prompt zwanger bleek. Pas in de week van de bevalling besloot hij zich definitief bij haar te voegen. Ze trouwden en trokken naar Toronto, kregen na hun zoon nog een dochter en wonder boven wonder, zo doet althans zijn muziek vermoeden, houdt het huwelijk tot op de dag van vandaag stand. In wat hij zijn lijflied noemt, zingt hij: Thinking out loud is all I’m doing, trying to raise my love above these ruins. With each song I kick it around, thinking out loud. Hij spreekt dus tot haar via zijn platen? “Dat zou je inderdaad zeggen, maar wat wil het geval? Zij interesseert zich niet zo voor mijn werk. We praten er in ieder geval nooit over. Overigens zit ik daar absoluut niet mee, want zo hoef ik mij tegenover haar tenminste niet te verantwoorden voor hetgeen ik allemaal schrijf. Alleen weet ik eigenlijk niet of ik dat nou een goed of een slecht teken moet vinden.”

*******

Die maandagavond zal hij er zich met zijn zere keel voor een halfvol Tivoli in Utrecht dapper doorheen slaan. Anders dan gevreesd, heeft het optreden nauwelijks te lijden onder de intimiteit en de breekbaarheid van zijn albums. Begeleid door een voortreffelijk zingende ritmesectie, die dubbelt op cello, accordeon en melodica, weet hij zelfs de binnendruppelende aanhang van Steve Wynn aardig stil te krijgen. En wat een verademing om een singer-songwriter van klasse eindelijk weer eens wat klassiekers van anderen te horen brengen. Zo opende hij met Leonard Cohen om ruim een uur later af te sluiten met Gordon Lightfoot, waarbij hij tussendoor naast Bob Dylan nog The Beach Boys vertolkte, dit ter nagedachtenis van de dat weekeinde overleden Carl Wilson. Want niet voor niets begon hij zijn muzikale loopbaan ooit als ‘een levende jukebox’ in de café’s van St. Catharines, een middelgrote stad tegen de Amerikaanse grens vlakbij de toeristische trekpleister Niagara Falls. “Door de jaren heen bouwde ik een gigantisch repertoire op, dat ik nog steeds van a tot z van buiten ken. Zo deed ik spelenderwijs mijn huiswerk en leerde ik hoe je nou precies een fatsoenlijk liedje maakt.”

Zijn melodieën dienen zich moeiteloos te laten meeneuriën, zegt hij, terwijl in principe iedereen zich in zijn teksten moet kunnen herkennen. “Beeldspraak en metaforen zul je bij mij dan ook zelden of nooit aantreffen, al was het maar omdat ik daar te enen male het talent voor mis. Los daarvan vind ik dat al te veel schrijvers zich verschuilen achter een gordijn van vaagheid. Je hebt vaak geen flauw benul waar ze over zingen, als ze zichzelf al begrijpen.” Desondanks vloeit er soms de de prachtigste poëzie uit zijn pen, zoals in dat ene liedje over die straat van vroeger: The sun went down on Galbraith Street. I saw it from my childhood bed as the red and gold brick houses stood underneath a crimson sky that bled. Hij woonde er tot zijn negende, samen met zijn twee broers en hun bijstandsmoeder. “Achteraf besef je dat het haar de nodige moeite moet hebben gekost om de eindjes aan elkaar te knopen, maar als kinderen mochten wij daar natuurlijk niets van merken. Ik kan dan ook terugkijken op een bijzonder gelukkige jeugd met altijd heel veel vriendjes. Al ging ik liever met meisjes dan met jongens om, omdat zij net als ik meer met hun fantasie lijken te spelen.”

De verbeelding de vrije loop kunnen laten, dat noemt hij de belangrijkste voorwaarde om tot een nieuw nummer te komen. Vandaar dat hij zes jaar lang zonder morren de kost voor zijn gezin verdiende als besteller van een koeriersbedrijf. Zo schreef hij karrend van hot naar her gaandeweg tientallen liedjes bij elkaar, die hij waar en wanneer mogelijk samen met zijn groep The Uncool in een of andere gelegenheid in Toronto ten gehore bracht. Een professionele demo bezorgde hem uiteindelijk een optreden voor de nationale televisie, waarna hij werd benaderd door een muziekuitgever, die kort daarop aan het hoofd kwam te staan van een platenfirma. En zo is het dus gekomen. Goed, dan rest voor dit moment eigenlijk alleen nog de vraag hoe hij er toch al die tijd de moed heeft weten in te houden. “Voor iets anders ben ik nu eenmaal niet in de wieg gelegd. Dit is gewoon mijn lotsbestemming, daarvan ben ik heilig overtuigd. Ik ben namelijk geboren op dezelfde dag als Elvis Presley. Nou, als dat geen voorteken is, dan weet ik het ook niet meer.”