Fender Telecaster - Meer voor mannen
Mijn favoriete elektrische gitaar is de Fender Telecaster. Sinds wanneer kan ik niet meer achterhalen. Van de televisie herinner ik me het gratis optreden van de gesneefde supergroep Blind Faith in de zomer van 1969 voor een pakweg honderdduizend koppig publiek in Hyde Park in Londen, waar Eric Clapton achter op het kleine podium, bijna verscholen tussen Steve Winwood en Ginger Baker, in alle bescheidenheid übercool stond te spelen op een pracht van een zonnestraalkleurige gitaar. Evenzo onvergetelijk was het moment in het vroege voorjaar van 1984 toen John Hiatt in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht tegen het einde van het concert Riding With The King inzette met die fantastische riff op zijn roomblanke Telecaster. Gefabriceerd in 1957 en nog in originele staat op de twee vervangen elementen na. Cadeau gekregen van Nick Lowe, de Britse pubrocker met wie hij dat nummer van zijn gelijknamige zesde album een jaar eerder had opgenomen. Sindsdien heeft hij op het podium zelden of nooit meer een andere elektrische gitaar bespeeld. En dat zal waarschijnlijk zo blijven ook, want zoals hij in Riding With The King al liet weten: I had a guitar hanging just about waist high and I’m gonna play that thing until the day I die.
Zijn iconische status verwierf de Fender Telecaster natuurlijk medio jaren zeventig door Bruce Springsteen en dan met name via de al even iconische klaphoesfoto van Born To Run, waarop hij in het openingsnummer Thunder Road zingt: Well, I got this guitar and I learned how to make it talk. Door de decennia heen zou zijn lievelingsgitaar de voorkant van nóg drie albums sieren, te weten de monumentale box Live 1975-85 en de studioplaten Human Touch en Wrecking Ball. Gekocht in 1972, kort na ondertekening van zijn platencontract, voor 185 dollar in de souterrainwinkel van een gitaarbouwer in Neptune, New Jersey. Praktisch niets was er nog authentiek aan, zelfs niet de massieve klankkast, die door een vorige eigenaar onder de zwarte sierplaat was uitgehold voor het inbouwen van extra elektronica. De toffeekleurige Telecaster uit vermoedelijk 1953 werd voor zover mogelijk in originele staat teruggebracht, zij het met onderdelen uit titanium, roestvrij staal en silicoon teneinde hem sweatproof te maken. Door de body niet op te vullen, bleef het voor een elektrische gitaar een licht instrument en deswege extra geknipt voor de marathonoptredens van The Boss. Ettelijke duizenden avonden zou hij op zijn Telecaster staan hengsten, totdat halverwege de jaren nul ‘my old friend’ te afgebeuld bleek om nog langer mee op tournee te kunnen. De geschatte waarde van het relikwie schijnt ergens tussen de één en vijf miljoen dollar te liggen.
Terug naar de toekomst. Leo Fender begon eind jaren dertig in Fullerton, een stad ten zuidoosten van Los Angeles, een radio- en elektronicazaak, waar orkestleiders en countrymuzikanten allerlei geluidsapparatuur lieten repareren, wat hem op het idee bracht zelf bonafidere versterkers te gaan ontwikkelen. Diezelfde periode zag de uitvinding van de archtop, een semi-elektrische gitaar met een holle klankkast en F-gaten, wat zwaar uitversterkt in de grote danszalen en luidruchtige countrykroegen om de haverklap leidde tot ongewild rondzingen. Geïnspireerd door Rickenbacker’s Spanish Electro, Les Paul’s Log en vooral Paul Bigsby’s Travis zette Leo Fender zich eind jaren veertig aan het bouwen van een elektrische gitaar met een massieve klankkast. Een essenhouten plank vormde de basis van de Esquire, enkel nog voorzien van een brugelement. Aangevuld met een halselement verscheen luttele maanden later de Broadcaster, die hij vanwege een gelijknamig drumstel van de firma Gretsch noodgedwongen omdoopte tot Telecaster. Eveneens in 1951 vond de lancering plaats van de Precision, een elektrische bas met net als bij de reguliere gitaar een gefrette hals, wat het tot een beduidend makkelijker bespeelbaar instrument maakte dan de contrabas. Twee jaar later introduceerde hij de Stratocaster, een gestroomlijnd vormgegeven model met drie elementen en een tremolo-arm, naar mettertijd zou blijken geschikt voor vrijwel elk genre, tot aan heavy metal toe. De Strat groeide vooral onder solerende muzikanten uit tot de populairste Fender, die misschien zelfs een nog grotere status geniet dan de Gibson Les Paul. Ondertussen blijf de Telecaster gelden als de elektrische gitaar met de meest masculiene klank.
Leo Fender heet wel de Henry Ford onder de gitaarbouwers, omdat de fabricage van zijn instrumenten niet wezenlijk verschilt van de massaproductie van auto’s. Zo besloot hij tijdens het ontwikkelingsproces de hals niet zoals te doen gebruikelijk aan de body te lijmen, maar te schroeven, net zoals alle overige bestanddelen. Als er een onderdeel stukging, liet zich dat eenvoudig vervangen, waarbij die constructie uiteraard menig muzikant uitnodigde om aan het modificeren te slaan. Eric Clapton bijvoorbeeld monteerde op zijn Telecaster de hals van een Stratocaster, terwijl die van een Esquire werd aangebracht op het inmiddels mythische exemplaar van Bruce Springsteen. Als geen ander bewijst The Boss trouwens dat de Telecaster niet voor niets doorgaat voor het werkpaard onder de elektrische gitaren. Het robuust ogende instrument lijkt gewoonweg onverwoestbaar, vandaar natuurlijk dat hij er zonder nadenken allesbehalve zachtzinnig mee omsprong. Ooit liet hij zich tijdens een interview ontvallen dat zijn onafscheidelijke Tele te zijner tijd met hem mee de kist in zou gaan.
Het derde plaatje dat mij ooit bijbleef was Hello Mary Lou, die opwekkende hit van Ricky Nelson uit 1961, beginnend met een koebel en halverwege zo spetterend opgeluisterd door een gitaarsolo. Gespeeld door James Burton, die in 1957 op zijn zeventiende al popgeschiedenis had geschreven met zijn messcherpe spel op Susie Q van Dale Hawkins. Vanaf de vroege jaren zeventig zat hij in de TCB Band van Elvis Presley, voor Gram Parsons de reden om hem te vragen voor zijn beide soloplaten, GP en Grievous Angel. ‘Pick it for me James’, roept de countryrockdandy hem op een gegeven moment toe. Zo gevraagd, zo gedaan, maar of het nou gebeurde op de Candy Apple Red Telecaster uit 1953 dan wel de Pink Paisley Telecaster uit 1969 vermeldt de historie niet. Pendelend tussen rock ’n’ roll, rhythm ’n’ blues en country ’n’ western openbaarde James Burton als eerste de veelzijdigheid van de Fender Telecaster. Hij toverde er riffs en licks mee tevoorschijn, kon er net zo makkelijk op soleren als begeleiden, en ontwikkelde en passant het chicken pickin’, een variant op de fingerpicking-techniek uit het akoestische bluegrassgenre. Die virtuoze speelstijl, gekenmerkt door het scherpe en vibrerende twang-geluid, werd in de loop van de jaren zestig gepopulariseerd door Californische countrysteren als Buck Owens en Merle Haggard, wier sologitaristen Don Rich en Roy Nichols plus diens opvolger Red Volkaert de Bakersfield Sound hielpen perfectioneren. Wellicht ten overvloede: op een Telecaster.
Aan gene zijde van de Atlantische Oceaan viel Keith Richards pas eind jaren zestig voor Leo Fender’s countrygitaar. Hij stemde het instrument in open G, een tip van Ry Cooder, verwijderde de bovenste snaar en componeerde aldus klassiekers als Honky Tonk Women, Brown Sugar, Beast Of Burden en Start Me Up. Geen kunst aan, meende Keef zelf, er was immers niet méér bij komen kijken dan vijf snaren, twee noten, twee vingers en één idioot. In hun vormingsjaren stonden The Rolling Stones trouwens twee avonden in de week in de Crawdaddy, een bluesclub in Richmond, een borough van Londen. Ze werden opgevolgd door The Yardbirds met als sologitarist achtereenvolgens Eric Clapton, Jeff Beck en Jimmy Page. De Telecaster was hun instrument, maar goed en wel vertrokken verkozen de eerste en de tweede de Gibson Les Paul om uiteindelijk de voorkeur te geven aan de Stratocaster, de derde zweert sinds het debuutalbum van Led Zeppelin bij de Les Paul.
Dat Chrissie Hynde het heel haar muzikale leven al houdt bij de Telecaster komt overigens door Jeff Beck, wiens kapsel volgens eigen zeggen haar evenzeer inspireerde. De aanvoerster van de Pretenders fungeerde op haar beurt als rolmodel voor Sharleen Spiteri, zo laat zich raden. Desgevraagd bleek het echter Joe Strummer. Als bakvis stond het boegbeeld van Texas ergens begin jaren tachtig in Glasgow met haar neus bij het podium tijdens een optreden van The Clash. Al zingend vloog het spuug uit de mond van de revolutionaire punkrocker, die op een gegeven moment zijn hand tot bloedens toe openhaalde aan de brug van zijn gitaar, een Telecaster uit 1966, aangeschaft in 1975, overgespoten met zwarte autolak en beplakt met stickers. Na het verval van de band kostte het hem zo’n tien jaar om weer in vorm te raken, zij het dat hij eind 2002 middenin de opnamen van Streetcore op z’n vijftigste overleed aan een plotselinge hartstilstand, waarop zijn begeleidingsgroep The Mescaleros het album alsnog voltooide. Een curator van de Rock & Roll Hall Of Fame in Cleveland, Ohio meldde zich ettelijke jaren nadien bij de weduwe Strummer. Achter de stolphoeve in Broomfield, een dorpje in Zuidwest Engeland, ontdekten ze in de vochtige schuur een handvol artefacten: wat kledingstukken van vroeger, enkele door muizen aangevreten aantekenboeken met liedteksten, zijn antieke typemachine plus de toegetakelde Telecaster in, niet zo verwonderlijk, deplorabele staat. Wat deze toch al legendarische gitaar voor een museum natuurlijk des te meer tot een pronkstuk maakt.