Neil Young - Aan de leiband van het instinct
Kijk ze daar toch eens zitten: keurig op een rijtje, als het ware in het gelid, ieder een schrijfblok met notities op zijn knieën, de draagbare cassetterecorders in slagorde op de glazen salontafel. Een kleine tien minuten wachten ze nu inmiddels en al die tijd hebben ze van spanning amper een woord gewisseld. Ze, dat zijn vier popjournalisten: een Deen, een Zweed, een Belg en een Hollander. Bijna twee uur lang hebben ze deze zonnige herfstmiddag in de bar van dit chique hotel nabij de Arc de Triomphe toegekeuveld naar het moment dat ze zouden worden ontboden naar zijn suite. Alleen de Hollander bleek hem al eens eerder te hebben gesproken. Wat voor een type het eigenlijk is, had een van zijn collega’s schijnbaar achteloos geïnformeerd. Aardig en geestig, had hij ze kunnen geruststellen. Want tijdens een groepsinterview voelt de oude dinosaurus, zoals hij zichzelf sinds zijn veertigste soms pleegt te noemen, zich als een vis in het water. Elke zo zorgvuldig geformuleerde vraag zal straks laconiek en meesmuilend worden afgewerkt, waarop een ander het weer automatisch van de een zal overnemen en zo verder, kortom, de conversatie zal van de hak op de tak springen en des te sneller zal het half uurtje zijn omgevlogen.
Ah, daar gaat de tussendeur eindelijk open. Licht voorovergebogen als altijd komt hij met dat typische hippiegangetje van hem de zitkamer binnensloffen. “Zo, jongens.” De jongens staan als één man op om hem de hand te schudden en zich voor te stellen: naam en land van herkomst. Die glimlach van hem, denkt de Hollander ook deze keer weer, is die nou guitig of spottend? Hij ziet er verrassend goed uit, een stuk jeugdiger althans dan op de recente foto’s en televisiebeelden. Weliswaar begint hij nu zo langzamerhand zichtbaar te kalen, terwijl zijn ouderwets lange piekhaar de afgelopen drie jaar naar het peperkleurige is gaan neigen, maar op de een of andere manier heeft hij iets van een opgeschoten slungel gehouden. Zit hij er trouwens mee dat hij op jaren komt? “Nee hoor, ik heb nergens last van, integendeel: ik speel beter en sterker dan ooit tevoren en het maken van muziek verschaft mij meer plezier dan vroeger, waarschijnlijk ook omdat ik vanuit mijn levenservaring een veel helderder visie op alles heb gekregen. Maar ik sta er nooit bij stil dat ik zo langzaamaam oud word. Wat heeft het voor zin? Om met Dylan te spreken: je kunt er immers toch niets tegen doen.”
Bob Dylan. Natuurlijk is het niet helemaal toevallig dat hij hem aanhaalt, want enkele avonden terug stond hij nog op diens groots opgezette jubileumconcert in New York. Hij had op gemoeten vlak nadat Sinéad O’Connor van het podium was gefloten, omdat ze enkele weken eerder in het satirische televisieprogramma Saturday Night Live een foto van de paus had verscheurd, naar ze later verklaarde, bij wijze van symbolisch protest tegen de zowel politiek als sociaal gezien kwalijke rol van de katholieke kerk. Waarom had hij het niet nodig gevonden om het voor haar op te nemen? “Iedereen is wel eens van het podium gejouwd, ik zelf niet uitgezonderd. Nou en? Wat voor commentaar valt er te leveren op een storm in een glas water? Ik veroordeel haar niet, maar ik heb evenmin met haar te doen. Ze roept het namelijk zelf over zich af en dat weet ze volgens mij als geen ander. Overigens ging het niet alleen om dat incident met die foto, ze schijnt ook van die negatieve interviews te geven, waarin ze op alles en iedereen afgeeft. Als ze zo nodig iets of iemand wil aanklagen, moet ze dat in haar muziek doen, vind ik. Ze is immers niet voor niets zangeres.”
Via de Ierse diva, die overigens dezelfde week zou aankondigen dat ze zich uit de popwereld terugtrekt, komt het gesprek haast onvermijdelijk op de affaire rond lce-T. Wat denkt hij van de controversiële rapper, die er in Cop Killer iemand op uitstuurt om een stel smerissen neer te knallen? Per slot van rekening heeft hij zelf ooit in een liedje, het broeierige Down By The River uit 1969 om precies te zijn, in koelen bloede een vrouw overhoop geschoten. “Dat daar geen haan naar kraaide, was een teken des tijds. Tegenwoordig willen de media niets liever dan van elke mug een olifant maken. Een paar bekrompen boerenkinkels horen toevallig dat nummer van lce-T, ze voelen zich op hun tenen getrapt, ze gaan moord en brand schreeuwen en binnen de kortste keren is er sprake van een nationale rel. Dikke bult eigen schuld, menen sommigen, had die gast maar niet op zo’n goedkope manier moeten provoceren. Maar ik vind dat in de kunsten alles geoorloofd is. Iedereen die langs artistieke weg provoceert, heeft mijn onvoorwaardelijke zegen.”
Op de kop af twee decennia geleden schreef hij in de Verenigde Staten met Harvest de best verkochte popplaat van dat jaar op zijn naam. Een slordige twee miljoen exemplaren gingen er over de toonbank, toentertijd een astronomisch aantal. Het succes van dat album dankte hij niet zozeer aan de single Heart Of Gold, zijn enige wereldhit, als wel aan zijn verbond met Crosby, Stills & Nash, die na hun optreden op Woodstock immers waren verheven tot de spreekbuis van de hippiegeneratie. Ofschoon hij met de nodige muzikale zelfdestructie het grote publiek vervolgens van zich wist te vervreemden, blijft hij van die kortstondige massale populariteit tot op de dag van vandaag last houden. “Verdomd als het niet waar is, maar onlangs heeft men besloten dat ik voortaan tot de categorie classic rock behoor. Sindsdien komt mijn nieuwe muziek op de meeste alternatieve radiostations nauwelijks meer aan bod. Diezelfde enge hokjesgeest treft ook al die onafhankelijke jonge rockgroepen, die zich in geen enkele categorie laten onderbrengen. Voor ieder genre moet de radioluisteraar in Amerika tegenwoordig afstemmen op een speciale zender. Je zou haast gaan denken dat elke plaat voordat ze de fabriek verlaat met een digitale code wordt gerubriceerd. De hele popmuziek lijkt gereduceerd tot een digitaal concept.”
Het monsterverbond tussen reclame en rock ’n’ roll wil hem ook nog wel eens uit zijn slof doen schieten. Zo hekelde hij in de voortreffelijke bluespastiche This Note’s For You uit 1988 de commerciële nevenpraktijken van megasterren als Whitney Houston en Michael Jackson, die bovendien gepersifleerd opdoken in de bijbehorende video. Kon het filmpje bij MTV aanvankelijk niet door de beugel, uiteindelijk werd de clip nota bene tot de beste van dat jaar gekozen. “Ik mag op zijn tijd graag een Budweiser drinken, maar daarom hoef ik nog niet meteen met ze in zee te gaan. Niet alleen heeft mijn werk helemaal niets te maken met bier, cola of wat voor drank dan ook, daarbij kan ik best buiten een sponsor om mijn tournees financieel rond krijgen, want ik heb al dat oogverblindende spektakel niet nodig om het publiek aan zijn trekken te laten komen. Los daarvan ben ik uit principe niet te koop voor adverteerders, omdat ik koste wat kost mijn onafhankelijkheid wens te bewaren. Op het moment dat een nummer opduikt in een reclame, kan ik het onmogelijk nog langer serieus nemen: het liedje heeft dan voor mij de kus des doods gekregen.”
De vos mag dan wel zijn haren verliezen, maar daarmee niet meteen ook zijn streken. Zo brak hij die avond van de Bob Dylan Celebration los in een dusdanig tomeloze versie van All Along The Watchtower, dat de smadelijke aftocht van Sinéad O’Connor subiet gedregadeerd werd tot een futiel voorval. Of neem zijn recente platen met Crazy Horse, het studio-album Ragged Glory en de live-registratie Weld, waarop hij als een bezetene tekeer gaat op zijn elektrische gitaar zonder van ophouden te willen weten. Om maar te zwijgen van het hoge geluidsvolume, dat onwillekeurig de vraag oproept of hij niet onderhand half doof is geworden van al dat helse kabaal. “Geloof het of niet, maar vroeger kon ik lang niet zo goed horen als tegenwoordig. Toen ik een jaar of vijftien geleden echt hard ging spelen, begon het plotseling te rommelen in mijn hoofd, steeds luider en luider, alsof er een vulkaan op uitbarsten stond. Op een gegeven moment volgde er een enorme knal en alle troep spatte bij wijze van spreken naar buiten. Door de herrie die ik produceerde, werden mijn oren als het ware schoongespoten.”
Op Ragged Glory eindigen de nummers vaak in een hemeltergend gitaargeronk, dat soms wel langer dan een minuut aanhoudt. Tijdens de concerten werd er zelfs nog een schepje bovenop gedaan, waardoor het publiek naar verluidt dermate gechoqueerd raakte dat men nota bene vergat te applaudisseren. Al die apocalyptisch klinkende coda’s werden later trouwens uit de opnamen voor Weld geselecteerd om ze te monteren tot Arc, een vijfendertig minuten durende ‘compilatie-compositie’ zonder ritme en melodie. Hoe kwam hij nou op het idee voor die collage? “Van de voorlaatste tournee met Crazy Horse had ik een film laten maken, Muddy Track, waarbij het geluid via de cameramicrofoon was opgenomen, zodat alles verschrikkelijk vervormd klonk. Toen Sonic Youth vorig jaar in ons voorprogramma speelde, gaf ik ze een video in de veronderstelling dat ze de muziek wel zouden weten te waarderen. Met name Thurston Moore bleek wild enthousiast en hij kwam met de suggestie die soundtrack op plaat uit te brengen. In eerste instantie vond ik het een uitstekend plan, maar bij nader inzien leek het me interessanter om aan de hand van die ellenlange feedbacks iets heel nieuws te creëren. Ik moet zeggen dat ik met het eindresultaat erg gelukkig ben, niet in de laatste plaats omdat het verder gaat dan alles wat ik ooit eerder heb gedaan. Het is muzak voor maniakken.”
Hij noemt zichzelf een muzikale extremist, die van het ene uiterste in het andere vervalt. Hoewel inmiddels tot op zekere hoogte voorspelbaar, blijft het toch telkens een verrassing waar nou hij weer mee op de proppen zal komen. Want aan welke genres heeft hij zich de afgelopen kwart eeuw niet agewaagd? En wie kan zoals hij kiezen uit liefst vier verschillende begeleidingsgroepen? Na de uitputtingsslag met Crazy Horse riep hij voor het eerst in twintig jaar de Stray Gators bij elkaar om het zojuist verschenen Harvest Moon op te nemen. In hoeverre beschouwt hij zelf die pastoraal aandoende plaat als de door menigeen zo lang verwachte opvolger van Harvest? “De overeenkomst tussen beide albums ligt vooral besloten in de stijl en de sfeer. Alleen om die reden heb ik de Stray Gators ook gevraagd, zogezegd in opdracht van de liedjes, want zij dicteren in wezen door wie ze willen worden uitgevoerd. Over het componeren zelf heb ik evenmin zeggenschap, in die zin dat ik maar heb nemen wat er zich aandient. Het eerste nummer van Harvest Moon bijvoorbeeld ontstond terwijl ik druk bezig was met iets totaal anders: tijdens de mixage van Arc liep ik opeens zonder enige reden de studio uit, gedachteloos ging ik in de belendende ruimte aan de piano zitten en met op de achtergrond die enorme herrie schreef ik in een vloek en een zucht een ballade die niet zou misstaan op het repertoire van Frank Sinatra. Ik loop aan de leiband van mijn instinct.”
Als een slaaf volgt hij zijn artistieke impulsen, wat een zekere wispelturigheid met zich brengt, die van zijn begeleiders het nodige begrip vraagt. Ze moeten zich vaak gebruuskeerd hebben gevoeld, blijkt hij nu eindelijk te willen weten, getuige de open verontschuldiging op Harvest Moon. Een opmerkelijk retrospectief album trouwens, waarop hij de invloed van zijn grillige karakter op allerlei relaties in ogenschouw neemt. “Mijn muziek dirigeert in feite mijn geestesgesteldheid en dat blijft uiteraard niet zonder gevolgen voor mijn directe omgeving. Door mijn gehandicapte kinderen ben ik me daarvan pas echt bewust geworden. Vandaar dat ik op de hoes van Re-ac-tor die Latijnse spreuk heb laten afdrukken: God, schenk me de kracht om de dingen die ik niet kan veranderen te aanvaarden en om de dingen die ik wel kan veranderen te veranderen, en de wijsheid om het onderscheid tussen die twee te kunnen maken. Die wijsheid nu probeer sindsdien te ontwikkelen.”
En ja, dan zit de gesprekstijd er alweer op. Bij het inpakken van zijn cassetterecorder ziet de Hollander vanuit een ooghoek hoe de Belg haastig een platenhoes uit zijn tas haalt en deze laat signeren. In een reflex grist hij zijn fonkelnieuwe exemplaar van Harvest Moon uit het koffertje en vraagt ook hij beleefd een handtekening, iets wat hij in al die popjournalistieke jaren nooit eerder heeft gedaan. Waarom nu dan wel? Nou, als Neil Young niet de eerste was geweest die muziek maakte zoals hij die eigenlijk graag had willen maken, dan zou hij hier vast en zeker niet hebben gestaan.