Little Steven - Een man met een missie
“Al had ik op de maan moeten beginnen,” reageert Steve van Zandt laconiek, gevraagd of hij niet stierf van de zenuwen toen hij tijdens de voorlaatste Rockpalast-nacht met zijn groep Little Steven And The Disciples Of Soul voor het eerst in de openbaarheid trad. Het komt immers hoogst zelden voor dat een podiumdebuut plaatsvindt ten overstaan van een miljoenenpubliek, zij het dan dat de overgrote meerderheid van de toeschouwers zich voor het televisietoestel bevond. “We mogen dan nieuwkomers zijn, maar we hebben heel wat te bieden. Meer in ieder geval dan de meeste andere popgroepen.” De tienkoppige kleurrijke formatie uit New York liet inderdaad een verrassend zelfbewuste indruk achter, waarbij de tomeloze inzet de muziek ‒ een blanke variant op de soul uit het midden van de jaren zestig ‒ boven zichzelf deed uitstijgen.
Nieuwkomers is in verband met Little Steven And The Disciples Of Soul overigens een betrekkelijk begrip. Zo verdiende de tweeëndertigjarige voorman zijn sporen als rechterhand van Bruce Springsteen, wiens begeleidingsgroep The E Street Band onder zijn leiding staat. Daarnaast hielp hij samen met The Boss de oude rocker Gary U.S. Bonds onlangs aan een comeback, die tot op heden de twee verdienstelijke albums Dedication en On The Line opleverde. Van The Disciples Of Soul maakte drummer Dino Danelli gedurende de tweede helft van jaren zestig deel uit van The Young Rascals en baarde bassist Jean Beauvoir letterlijk opzien in de punkmetalband The Plasmatics, terwijl de blazerssectie wordt aangevoerd door Richard ‘La Bamba’ Rosenberg, de trombonist uit Southside Johnny en The Asbury Jukes. En in die laatste groep fungeerde Van Zandt weer jarenlang als de grote man achter de schermen, waar hij hun eerste drie albums I Don’t Want To Go Home, This Time It’s For Real en het onnvolprezen Hearts Of Stone produceerde, arrangeerde en grotendeels componeerde.
“The Asbury Jukes was in feite mijn groep,” vertelt Van Zandt onder het nuttigen van appelgebak met slagroom. “We begonnen zo’n tien jaar geleden in de Upstage Club in Asbury Park, nadat we al een hele tijd met steeds wisselende bezettingen blues hadden gespeeld. Maar op een gegeven moment had ik mijn muzikale identiteit gevonden en was het moment daar de zaken serieus te gaan aanpakken. Ik praatte net zo lang op de clubeigenaar in totdat we onze eigen muziek mochten brengen, wat ons in een bepaald uitzonderlijke positie plaatste, want in New Jersey was het te doen gebruikelijk om hits te spelen. En hoewel we behoorlijk wat succes oogstten, in die zin dat we als lokale groep drie avonden per week voor zo’n duizend mensen stonden, kreeg ik maar niet het gevoel dat er kans bestond op een doorbraak. Toen ik van Bruce het aanbod kreeg om in The E Street Band te komen spelen, aarzelde ik dan ook geen moment, al had ik eerlijk gezegd tot dan toe muzikaal gesproken weinig met hem op. Maar Born To Run veranderde alles.”
Met zijn derde album leek Springsteen halverwege de jaren zeventig niet alleen zijn definitieve stijl te hebben gevonden, bovendien loste hij zijn belofte als ‘de toekomst van de rock ’n’ roll’ ook commercieel gezien eindelijk in. Van Zandt profiteerde in zoverre van die stormachtige ontwikkeling, dat hij The Asbury Jukes, die hij inmiddels aan Johnny Lyon had overgedragen, aan een platencontract wist te helpen. “Ik gebruikte de groep als mijn muzikaal vehikel,” verklaart hij. “Weliswaar moest het geluid aanpassen, omdat John een meer soul georiënteerde zanger is dan ik, maar ik kon er mijn ideeën toch makkelijk in kwijt. Maar na Hearts Of Stone had ik voor mijn gevoel alle mogelijkheden benut, vandaar dat ik besloot dat ze voortaan hun eigen gang moesten gaan.”
Vijf jaar na dato klinkt Men Without Women, het naar de beroemde verhalenbundel van Ernest Hemingway vernoemde debuutalbum van Little Steven And The Disciples Of Soul, als een regelrecht vervolg op Hearts Of Stone, zij het dat hij het als zanger niet haalt bij Southside Johnny. Daarentegen lijkt rock ’n’ roll voor Steve Van Zandt van net zo’n levensbelang als bij Bruce Springsteen. We always stood on the same block way back then, waiting to find out where in the world we fit in, heet het in Until The Good Is Gone. Then something on the radio changed everything we’d been. Ever since, I need it over and over again. “Rock ’n’ roll heeft mij in moeilijke tijden altijd een hart onder de riem gestoken,” zegt Van Zandt. “Ook al had ik onbevredigend werk en leek er voor mij in de muziek geen toekomst weggelegd, één raak liedje op de radio en ik kwam de dag weer door. Popmuziek wist dat verstikkende gevoel van uitzichtsloosheid altijd weer bij mij weg te nemen.”
Van Zandt hangt een onvoorwaardelijk geloof in de rock ’n’ roll aan, die hij een letterlijk grenzeloze kracht toedicht. Niet voor niets gaat de als podiumversiering dienende grote Amerikaanse vlag inmiddels voor een aanzienlijk deel schuil achter de daarop gestikte vlaggen van andere landen. “Aanvankelijk waren er alleen de Stars & Stripes met midden daarin de Italiaanse driekleur. Mijn moeder is hertrouwd, vandaar dat ik een Nederlandse achternaam draag, maar van geboorte ben ik Italiaan. Ik ben trots op mijn afkomst, al blijf ik op de eerste plaats Amerikaan. Je moet nooit van je vaderland weglopen, anders kun je het ook nooit ten goede veranderen,” legt Van Zandt uit. “Van elk land waar we optreden, voegen we de vlag toe, waarmee we uiting willen geven aan onze overtuiging dat alle volkeren in feite samen één volk vormen. Wij mensen zijn allemaal hetzelfde en wensen allemaal hetzelfde, hoewel regeringen en religies vaak het tegendeel willen doen geloven. Maar er komt een dag dat alle vlaggen overbodig zijn.”
Van Zandt beseft terdege dat menigeen zijn opvattingen als naïef zal bestempelen, maar getuige Daddy’s Come Home, de ontroerende ballade die hij speciaal voor Gary U.S. Bonds schreef, weigert hij, haast tegen beter weten in, te berusten in de verslechterde toestand in de wereld en met name de Verenigde Staten: The country’s gotten hard, my love. People’s faces have changed so much. Something’s missing that was there before, like they’ve forgotten what they’re livin’ for. All I can do is keep doing my part, tryin’ my best to touch somebody’s heart. Before wel let go of our littie girl, 1 hope 1 get the chance to change the world. “Daddy’s Come Home verwijst naar de waarden die wij de afgelopen twee decennia hebben verloren,” verduidelijkt Van Zandt. “Naarmate Amerika machtiger en kapitalistischer werd, slonk ons ethisch besef. Desondanks hou ik er de moed in. Ik geef niet toe aan het almaar groeiende cynisme, nihilisme en negativisme. We zijn niet voor niets op deze wereld, er is een reden voor, wat die dan ook moge zijn. En omdat we er nu eenmaal zijn, is het onze plicht te proberen er het beste van te maken, niet in de laatste plaats ten bate van onze kinderen. Iedereen zijn eigen mening, daar niet van, maar wie daar anders over denkt, staat me in de weg. Want ik wil doorgaan.”