Van Dyke Parks - Een werk in uitvoering
Als weinig anderen in de populaire muziek van de afgelopen dertig jaar weet Van Dyke Parks (55) een brug te slaan tussen amusement en kunst, waarbij hij traditioneel en tegelijkertijd vernieuwend te werk gaat. Hij begon zijn carrière als componist van soundtracks voor Walt Disney, een zo goed als anoniem beroep waarmee hij sinds een kwart eeuw weer zijn brood verdient. Zo tekende hij in 1980 samen met Harry Nillsson voor de muziek bij de succesvolle verfilming van Popeye door Robert Altman. Halverwege de jaren zestig maakte hij onder pseudoniem een aantal singles en schreef hij zonder noemenswaardig succes voor een uitgeverij popliedjes om vervolgens als producer, arrangeur en sessiepianist in vaste dienst van een platenfirma te treden. Daarnaast trok Brian Wilson van The Beach Boys hem aan om als tekstdichter mee te werken aan Smile, ‘de tienersymfonie voor God’ die nooit zou worden voltooid. Verder was hij nauw betrokken hij de eerste albums van Randy Newman en Ry Cooder, met wie hij sindsdien een vriendschappelijke hand onderhoudt.
Tussen de bedrijven door werkte Parks aan zijn debuut Song Cycle (1968), een caleidoscopisch album van ongekend eclectische aard, dat te boek staat als de slechtst verkochte popplaat aller tijden. Op het beduidend toegankelijkere tweeluik Discover America (1972) en Clang Of The Vankee Reaper (1975) exploreerde hij op eigenzinnige wijze het lichtvoetige calypsogenre. Het onvolprezen Jump! (1984) laat een onwaarschijnlijke mengeling van stijlen horen, variërend van Amerikaanse music-hall tot Europese operette. Voor de teksten baseerde Parks zich op het boek Uncie Remus: His Songs And His Sayings van Noel Chandler Harris, waarin een negerslaaf aan een blank jongetje de avonturen van Broer Konijn vertelt. De bewerkingen van die klassieke verhalen resulteerden in een drietal kinderboeken, die Parks diverse onderscheidingen zouden opleveren. De betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Japan vormen het onderwerp van Tokyo Rose (1989), dat evenals Jump! door de inzet van gastvocalisten het karakter van een musical draagt. Op Orange Crate Art (1995) ten slotte excelleert zanger Brian Wilson bij vlagen als vanouds in een lyrisch eerbetoon aan het met verwoesting bedreigde landschap van Californië. Hoe men het eigenaardige oeuvre van Parks moet typeren, blijft overigens een lastige vraag: nostalgisch of tijdloos, traditioneel of innovatief, epigonistisch of origineel, pretentieloos of ambitieus? Misschien is het wel juist dit alles tegelijk: een zeldzame combinatie van vluchtig amusement en hogere kunst.
Begeleid door een zestienkoppig ensemble gaf de Amerikaan met Nederlandse voorouders enkele maanden terug op het Crossing Border Festival in Den Haag een historisch concert. Daags erna kon hij er zeIf haast niet over uit hoe geweldig het optreden was verlopen, hetgeen volgens hem mede te danken was aan de respons van het publiek. “Zo’n warm onthaal en dat nog wel in mijn land van herkomst. Ik raakte werkelijk diep ontroerd.” Gekleed in een lichte zomerbroek, kobaltblauw overhemd en vrolijke vlinderdas oogde de zilvergrijze musicus als een mediagenieke academicus. Hij toonde zich ook navenant welbespraakt, want de volzinnen rolden moeiteloos uit zijn mond, terwijl hij toch werd meegesleept door een tomeloze stream of consciousness. Na het uittikken van de band bleek het aantal gestelde vragen tijdens het anderhalf uur durende onderhoud op de vingers van twee handen te tellen. Bij het afscheid meende hij zich daarvoor warempel te moeten verontschuldigen: “Wat ben ik eigenlijk voor een zelfingenomen mens dat ik zo lang over mezelf kan doorpraten.”
“Voor jongeren van nu moet het beluisteren van mijn werken zoiets zijn als een bezoek aan een museum voor oude kunsten. Ik merk het aan de reacties van mijn beide kinderen: wat ik zoal voortbreng, vinden zij ronduit anachronistisch. Waar hoor je vandaag de dag in de populaire muziek nog vrijwel louter akoestische instrumenten als xylofoon, harp, mandoline, cello en viool, laat staan een een voltallig symfonieorkest? Niet dat ik mij tegen de vooruitgang keer, maar ik ben evenmin iemand die het kind met het badwater weggooit. Ik zet me in om een bepaald vakmanschap te bewaren, dat je in het huidige tijdsgewricht niet meer aantreft binnen de context van de gemiddelde popgroep. Zodoende hou ik een met uitsterven bedreigde traditie in stand, althans tot op zekere hoogte, want ik probeer er wel degelijk een eigen draai aan te geven. Vergeleken met alle ongeschoolde rock van tegenwoordig klinken mijn uitgebreid gearrangeerde werken dan ook buitengewoon complex, reden waarom ik in die kringen word aangezien voor een snob.”
“Ik hou best van fysiek doordringende muziek, maar het getuigt van een bekrompen geest om te denken dat zoiets uitsluitend kan worden geproduceerd door een beukende ritmesectie en overstuurde gitaren. Alleen al het geluid van een symfonieorkest tijdens het stemmen van de instrumenten doet de oren tuiten. Die kakofonie vind ik trouwens mooier van klank dan welk concerto uit de geschiedenis dan ook. Daarna hoef ik eigenlijk niet eens meer de echte muziek te horen, de rest van de avond is voor mij als een toetje na een copieus diner. Ik voel mij dan weer voldoende gesterkt om de confrontatie aan te gaan met de gedegenereerde buitenwereld.”
“Wanneer mijn kinderen in de auto de radio aanzetten, weet ik wat mij te wachten staat: even simpele als harde rock, veelal gedomineerd door geweld en perversie. Zulke muziek wens ik liever niet te horen en ik wil er al helemaal geen geld voor neertellen. Wat die mensen allemaal te koop aanbieden, kan ik op straat tenslotte gratis en voor niks krijgen. Ik woon immers in Los Angeles, de stad van morgen. Maar wie weet loopt het met die winstgevende obsessie voor excessen wel net zo af als in het grijze verleden met de charleston: op een gegeven moment is het verzadigingspunt bereikt en blijft er uiteindelijk niet veel meer van over dan slechts een vage herinnering. Typisch toch hoe ernstig ik mij stoor aan al die hedendaagse rockidolen, terwijl ze zich in mijn ogen bovenal onsterfelijk belachelijk maken. Met de arrogantie en de schoonheid van de jeugd aan hun kant, nog net niet oud genoeg om al onherstelbare fouten in het leven te hebben gemaakt, menen ze de wijsheid in pacht te hebben. Vroeg of laat komen ze echter gegarandeerd van een koude kermis thuis.”
“Wie zijn muziek op jonge leeftijd te gelde weet te maken, staat er niet bij stil hoe genadeloos hij door de magnaten van de platenindustrie wordt uitgebuit. Aan het begin van deze eeuw kostte in de Verenigde Staten een brood vijf centen en het verzenden van een brief twee centen. Een componist en een uitgever ontvingen in die tijd samen twee centen voor de mechanische reproductie van lied. Meer dan negentig jaar later mogen ze zich gelukkig prijzen als ze elk twee cent in het laatje krijgen. Te schandelijk voor woorden dat zoiets kon gebeuren, maar over twee jaar zal het Amerikaanse Congres deze ontoelaatbare misstand eindelijk aan de orde stellen.”
“Als een artiest aan wie geen rooie duit valt te verdien, moet ik vechten gelijk een straathond om mijn werken uitgebracht te krijgen. Ik ben een kleine zelfstandige, want ik verdraag nu eenmaal geen baas, wiens hielen ik geacht word te likken. Uit pure weerzin tegen het ongebreidelde materialisme en de minachting voor de schone kunsten besloot ik inmiddels een kwart eeuw geleden mijn vaste baan bij een platenfirma op te zeggen. Sindsdien slaag ik er verbazingwekkend genoeg in om met het componeren van filmmuziek te voorzien in het onderhoud van mijn gezin. Ik heb een kunst gemaakt van het overleven.”
“Zo’n dertig jaar geleden begon ik mijn bescheiden carrière als liedjesschrijver, sessiepianist, arrangeur en producer. Ik beschouwde het als een voorrecht om mij beroepsmatig met zulke klassieke disciplines te kunnen gaan bezighouden. Dat ik mijn diensten moest bewijzen in opdracht van vele meesters vond ik absoluut niet minderwaardig. In de loop der tijd heb ik mogen werken voor tal van grote artiesten van diverse pluimage, uiteenlopend van Harry Nilsson, Tim Buckley en Lowell George tot Nathalie Cole, Bruce Springsteen en U2. Niet zelden stonden onze meningen haaks op elkaar, maar altijd respecteerde ik hun opvattingen. Bovendien kon ik dankzij hun inspirerende talent mijn visie blijven ontwikkelen. Zo ben ik tot op de dag van vandaag een werk in uitvoering.”
“Halverwege de zeventiende eeuw vertrokken mijn voorouders uit Holland om zich ergens in Pennsylvania te vestigen, maar zelf ben ik geboren in Hattiesburg, Mississippi. Daags voor de bevalling werd een neef van de Parks, een zekere David Van Dyke, boven Het Kanaal door de Duitsers neergeschoten en bij wijze van eerbetoon heeft mijn vader mij naar hem vernoemd. Mijn familie kende door de eeuwen heen talrijke doktoren, leraren, geestelijken, agrariërs ook, die van oudsher ontspanning vonden in het musiceren. Zij speelden in gezinsverband voor hun eigen genoegen, al deden ze het niet minder ter meerdere eer en glorie van God. Zo zal ook ik tot in de eeuwigheid Hem voor mijn artistieke gaven blijven loven via mijn werken, welke dienen ter lering en vermaak van mijn medemensen.”
“Over smaak valt niet te twisten, luidt een oud gezegde en daar ben ik het van harte mee eens. Een kunstenaar kan slechts vagelijk vermoeden hoe een creatie van zijn hand zal worden geïnterpreteerd en geassimileerd. Toen ik ruim drie decennia geleden als prille twintiger aan mijn eerste album begon te werken, lag daar geen concept aan ten grondslag. Geïnspireerd door het woordenspel van James Joyce waagde ik mij aan associatieve lyriek, terwijl we daarnaast experimenteerden met klankbeelden en opnametechnieken. Zodoende streefde ik mijn doel straal voorbij, want men bleek het album aan de straatstenen niet kwijt te kunnen. De critici omschreven het resultaat als vergezocht, overbedacht, gekunsteld en wat al niet meer, kortom, ik wekte een pretentieuze indruk. En wie pretentieus overkomt, maakt zich schuldig aan een intellectuele vorm van kleingeestigheid. Wat deed ik derhalve na het fiasco van Song Cycle? lk bracht voortaan de zelfdiscipline op om mijn muziek zo toegankelijk mogelijk te houden.”
“Mijn meest gecondenseerde werk is ongetwijfeld Orange Crate Art, een lofzang op de natuur van de staat Californië en een hommage aan mijn oude vriend Brian Wilson. Dertig jaar lang lagen we zwaargewond op het slagveld van de kameraadschap, maar we vonden uiteindelijk toch de kracht om op te staan en bleken zelfs weer te kunnen lopen. Men mag ons beider album dan ook niet vergelijken met Pet Sounds en Smiley Smile, de onovertrefbare meesterwerken van The Beach Boys. Ondanks zijn onverminderd welluidende stem is Brian Wilson vocaal niet meer in staat tot het leveren van zulke grote atletische prestaties als vroeger. En ik op mijn beurt pretendeer als gevolg van mijn gereduceerde artistieke ambities al sinds jaar en dag niets meer of minder te zijn dan een muzikale miniaturist.”
“Mijn albums bevatten het residu van mijn verlangen om de mensheid te laten genieten van pure schoonheid. Ze zijn bedoeld als een toevluchtsoord voor wie, vervuld van zorg en en angsten, voor even wil ontsnappen aan de harde realiteit. Daarnaast hoop ik via mijn teksten bij de luisteraars een zeker bewustwordingsproces in gang te zetten. Ik probeer de kansarmen een hart onder de riem te steken en de gevestigde orde te agiteren. Daarbij hanteer ik niet de botte bijl, want boosheid mag dan wel de creativiteit stimuleren, maar als de scheppend kunstenaar er niet in slaagt zijn woede te temperen, zal ze de boodschap in zijn werk overstemmen.”
“Met het klimmen der jaren weet ik op steeds meer vragen niet langer het antwoord, hoe graag ik ook wil bijdragen aan de oplossing van alle problemen in onze gedegeneerde maatschappij. De afstand tussen het hart en de mond neemt klaarblijkelijk toe, hetgeen trouwens eveneens geldt voor de afstand tussen het hoofd en de handen. Als jongeling bezat ik een bepaalde virtuositeit op de piano en de klarinet, waardoor ik zelfs de moeilijkste partituren durfde te spelen. Naarmate ik ouder word, gaat het musiceren mij allengs moeilijker af. Ik streef kennelijk een alsmaar hogere kwaliteit na. Bijgevolg sta ik wel iedere ochtend monter op in de volle zekerheid dat mijn beste werk nog voor mij ligt. Als een mot vlieg ik op het licht af.”