Lucinda Williams - Het drama voorbij

November 2008

“Hallo, dit is Lucinda. Spreek alsjeblieft een bericht in en alsjeblieft: ga stemmen en kies voor vrede en revolutie.” Wanneer ze bijna een maand later de telefoon wél beantwoordt, is Barack Obama inmiddels de aanstaande president van de Verenigde Staten. “Het is een wonder, werkelijk waar,” verzucht ze vanuit haar nieuwe woning ergens in de heuvels van Hollywood. “Wie had ooit kunnen denken dat Amerika een zwarte man als leider zou kiezen? De tijd van de segregatie ligt tenslotte niet eens zo gek ver achter ons. Zo kan ik me de moord op Martin Luther King nog levendig herinneren. Zelfs toen Obama volgens de opiniepeilingen onmogelijk meer kon verliezen, bleef ik er dan ook een hard hoofd in houden. Ik weet niet hoeveel vrienden en kennissen hebben het afgelopen jaar tegen mij gezegd: als hij niet wint, verlaat ik acuut het land. Stel je voor: de wereld overspoeld door een stroom van Amerikaanse emigranten. Dat zou pas een mooie zijn geweest!”

Ze is nog van het ouderwetse linkse slag, Lucinda Williams. Niet voor niets kwam ze in het heetst van de verkiezingsstrijd met het digitale mini-album Lu In ’08, dat naast de zelfgeschreven protestsong Bone Of Contention live-versies bevat van Masters Of War van Bob Dylan, For What It’s Worth van Buffalo Springfield en verrassend genoeg Marching The Hate Machine van Thievery Corporation. Weliswaar mist ze de politieke eloquentie van iemand als Steve Earle, maar smakelijk schamperen op machtswellustelingen, onderdrukkers en geldwolven gaat haar af als een verstokte hippie. Zo praat ze trouwens ook helemaal: zelden of nooit een afgemaakte zin en om de haverklap een ‘weetjewel’ plus een southern drawl van Mississippi tot Texas voor de bijpassende lijzige toon.

*******

Nog zo’n steen des aanstoots: de muziekindustrie. Liefst drie liedjes wijdt Lucinda Williams er op haar jongste album Little Honey aan. “Nou ja, het onderwerp ligt me natuurlijk na aan het hart. Per slot van rekening loop ik al ruim dertig jaar in dat wereldje rond. Plus dat er wel het een en ander over te vertellen valt, zou ik zo denken. Maar het houdt me zeker niet obsessief bezig, dus ergens is het ook gewoon toeval. Zo kwam die AC/DC-cover min of meer per ongeluk uit de bus rollen. Er ontbrak namelijk nog een rocker aan het geheel en van de drie uitgekozen stukken bleek de band verreweg het beste uit de voeten te kunnen met It’s A Long Way To The Top (If You Wanna Rock ’n’ Roll). Vandaar.”

Het breed uitwaaierende Rarity, dat ongemerkt tegen de negen minuten loopt, is een verstild getoonzette tirade tegen platenfirma’s, pretending to protect their investments while they suck the gristle off the bones of your art. Kerkhofblazers weerklinken als het weerloze talent ten grave wordt gedragen: They strangle your purity and leave you for dead. “Mia  Doi Todd,” onthult ze op de vraag of ze bij het schrijven van dat lied misschien een bepaald iemand in gedachten had. “Ik kende haar naam niet eens toen ik een jaar of zes geleden van een vriend een album van haar cadeau kreeg,” geeft ze meteen toe. “Mooie, zachte, stemmige muziek met opvallend sterke teksten, waar ik me door aangesproken voelde. Eenmaal van Nashville terug naar Los Angeles verhuisd, zag ik dat ze een plaat voor een groot label had mogen maken, maar de verkoop hield kennelijk niet over, want binnen de kortste keren werd ze weer geloosd. Schandalig dat zo’n briljante singer-songwriter ternauwernood het hoofd boven water weet te houden, omdat ze weigert water bij de wijn te doen. Joni Mitchell zou het vandaag de dag ook lang niet meer zo ver schoppen als vroeger, daar ben ik van overtuigd. Om over mijzelf maar te zwijgen. Ik mag in mijn handen knijpen.”

En dan is er nog Little Rock Star over alweer een anonieme popartiest, ditmaal eentje die heen en weer geslingerd tussen hedonisme en zelfdestructie de vraag doet rijzen: Is your death wish stronger than you are? “Al die droevige verhalen over Amy Winehouse en Pete Doherty in de pers deden me terugdenken aan Ryan Adams. Hij heeft een tijdlang in Nashville gewoond en in die periode namen we elke gelegenheid te baat om samen flink door te zakken. En al drinkend praatten we heel wat over alcohol af. Dronken het podium op, zoals in de jaren zeventig schering en inslag was, zag hij nog als een romantische daad, terwijl ik dat stadium toentertijd al definitief voorbij was. Vroeg of laat moet je een beetje op jezelf gaan passen, anders leg je voortijdig het loodje. Ik bedoel, er bestaat maar één Keith Richards. De sterke drank heb ik sinds kort trouwens helemaal afgezworen, ik hou het voortaan bij rode wijn.”

*******

Tien jaar geleden was Lucinda Williams (56) als veertigplusser net doorgebroken met Car Wheels On A Gravel Road, zo ongeveer het ultieme americana-album. Wie eenmaal gehoor heeft weten te vinden bij een breed publiek, kan in de Verenigde Staten gegarandeerd rekenen op een rotsvaste status. En waar men daar in eigen kring dan als het ware glimt van trots, begint in Europa de interesse juist gelijk te verflauwen, al wordt het vermeend overschatte meesterwerk wel te pas en te onpas als maatstaf gehanteerd. Vandaar dat we inmiddels al talloze malen hebben kunnen lezen hoe de een of de ander minstens even goed, zo niet beter klinkt dan Lucinda Williams op haar best.

Voor de neurotische perfectioniste zelf werkte het onverwacht grote succes in ieder geval als een bevrijding, want haar produktiviteit heeft zich sindsdien vermenigvuldigd, waarbij haar albums beduidend vrijer worden uitgevoerd. Toegegeven, ze blijft soms al te lang in een nummer hangen, wat meestal ook nog eens gebeurt in de harmonisch minst spannende composities, terwijl ook lang niet iedereen haar zwak voor slepende ballades zal delen. Maar komt ze dan eindelijk weer eens met een afwisselende en bijna extravert te noemen plaat, is er natuurlijk prompt sprake van een onsamenhangend geheel zonder noemenswaardige diepgang. Een typisch geval van onverschillig luisteren. Sla namelijk het bombastische Little Rock Star, het simplistische Heaven Blues en het ballorige It’s A Long Way To The Top over en Little Honey blijkt ineens een perfecte eenheid – van de robuuste rootsrocker Real Love met vier lagen elektrische gitaar via het hilarische bekvechtersduet met Elvis Costello in Jailhouse Blues naar het verstilde Plan To Marry over het machtige zwaard van de liefde.

Vergeleken bij het atmosferische West klinkt opvolger Little Honey des te aardser, maar toch staan beide albums allesbehalve los van elkaar. Het leeuwendeel van de liedjes stamt immers van zo’n drieëneenhalf jaar geleden toen ze in zak en as zat na de dood van haar moeder en het stuklopen van de zoveelste tumultueuze relatie, gevolgd door een even korte als heftige affaire ‘om de motor te oliën’. Kort daarop liep ze dan eindelijk ‘de liefde van mijn leven’ tegen het lijf, ene Tom Overby, ditmaal voor de afwisseling eens geen muzikant maar iemand werkzaam achter de schermen van de platenindustrie, vandaar dat hij tevens kan fungeren als haar manager en co-producer. “Van hem kwam het idee om Hal Willner als producer te vragen, die ik eigenlijk alleen kende van zijn werk met Marianne Faithfull. Het leek me inderdaad best wel een interessante combinatie: hij uit de hoek van de jazz en de avantgarde en ik met mijn achtergrond in country, folk en blues.”

Mede door de inbreng van sessiemuzikanten van diverse pluimage als de uit de jazzwereld afkomstige übergitarist Bill Frisell liet West een afwijkend geluid horen, waarbij de ingetogen toonzetting en het trage tempo de mijmeringen over verlies, verdriet en verlichting een zekere berusting meegeven. De opwekkende nummers hebben nu een plaats gevonden op Little Honey, opgenomen met haar nieuwe begeleidingsgroep Buick 6, waarvan naast de gebleven gitarist Doug Pettibone verder ook de uit Eels afkomstige drummer Butch Norton en gitarist Chet Lyster deel uitmaken. Heette het op Car Wheels On A Gravel Road nog you took my joy  en op West zelfs my joy is dead, nu is het op Little Honey ineens I’m crying tears of joy. “Na al die jaren begonnen er vanzelf door en door positieve liefdesliedjes uit mijn pen te vloeien, iets waar ik zelf misschien wel het meest van stond te kijken. Ik was zó gewend geraakt aan het drama.”

*******

Wanneer Lucinda Williams serieus aan een liedje wil gaan werken, moet er niemand in huis rondscharrelen. Gewoontegetrouw installeert ze zich aan de keukentafel: een klapper met een schrijfblok en een stel viltpennen, een ouderwetse walkman, een akoestische gitaar en natuurlijk de onmisbare opbergmap. “Op onbewaakte momenten wil mij wel eens een losse zin tebinnenschieten, die ik dan snel neerkrabbel op een servetje, een memoblaadje of wat er op dat moment binnen handbereik ligt. Verder zitten er in die map allemaal aanzetten en fragmenten, waar ik om een of andere reden niet meer verder mee ben gekomen. Ik gooi nooit iets weg, want het kan altijd nog eens bruikbaar blijken. Hetzelfde geldt voor die la vol met cassettebandjes. Ik beheers geen notenschrift, vandaar dat ik ieder muzikaal ideetje met die walkman moet opnemen.”

Anders dan op de voorafgaande acht studioplaten bevat Little Honey een stel opgeduikelde liedjes van vroeger. Zo stamt het indertijd voor Sweet Old World afgevallen Well Well Well uit de vroege jaren negentig, terwijl If Wishes Were Horses evenals het refrein van Circles And X’s van ruim twee decennia terug dateert. “Afgedankte nummers hoeven niet per definitie ondermaats te zijn en je blijkt ze ook lang niet altijd ontgroeid, nog afgezien van het feit dat je ze vrij makkelijk kan actualiseren en verbeteren. Misschien was ik vroeger wel al te kritisch op mezelf. Zo werd ik aangenaam verrast door het album Humming By The Flowered Vine van Laura Cantrell, waarop een echt heel mooie versie staat van Letters, een vergeten liedje van mij uit de late jaren zeventig, waarvan ze via een wederzijdse vriend een rudimentaire demo had gekregen. Toen ik zo bezig was met die oude nummers raakte ik van de weeromstuit in een nostalgische stemming, vandaar dat Little Honey teruggrijpt op mijn vroegere stijl, die ik na Car Wheels On A Gravel Road heb losgelaten. Ik was er kennelijk weer aan toe.”

Lucinda Williams wekt een opgeruimde indruk. Dat ze met het vinden van haar grote liefde automatisch haar muze zou verliezen, bleek een ongegronde vrees. Zodoende dringt de prangende vraag zich op of ze al die jaren wellicht nodeloos bang is geweest voor het geluk. “Nou, het was eerder zo dat het ongeluk voor mij een soort van bijgeloof was. Ik  moest verlies, woede en hunkering ervaren om te kunnen schrijven, heb ik altijd gedacht. Alsof niet alles wat je hebt meegemaakt je niet je hele leven bijblijft. Maar wat wil de ironie? Wanneer ik me diep ongelukkig voel, komt er sowieso niets uit mijn handen. Zit het goed fout met een man, dan verval ik in totale apathie. Pas als ik hem aan de kant zet, komt de inspiratie weer terug. Wat trouwens niet alleen voor foute kerels geldt, ik heb het net zo goed met vrienden, steden en huizen. Als ik van iemand of iets eenmaal mijn bekomst heb, ben ik binnen de kortste keren vertrokken.”