John Hiatt - Een tweede natuur

September 1995

In een of ander hotel zit op het toilet in de badkamer een man met een zonnebril op voor zich uit te staren. Kijk, dat is nog eens een begin om u tegen te zeggen. Of niet soms? “Dacht het wel, ja!” John Hiatt kan er zelf ook bijna niet over uit. Hij schrijft nu toch al gauw een kwart eeuw teksten, maar zelden of nooit kwam hem zo’n pregnant beeld voor de geest. Met een enkele zin de luisteraar als het ware bij de lurven een liedje binnentrekken en hem tegelijkertijd duidelijk maken hoe het met de hoofdpersoon is gesteld, dat is hem in het geval van Ethylene, een van de prijsnummers op zijn zojuist verschenen album Walk On, werkelijk fantastisch gelukt. Niet dat hij er zich op laat voorstaan, begrijp hem niet verkeerd, daarvoor beseft hij namelijk net iets te goed dat er een hogere kracht in het spel moet wezen. “Zonder een inval begin je nu eenmaal niks. En een inval dwing je niet af, die krijg je gewoon.”

Hoe raar het misschien ook mag klinken uit zijn mond, de tekst van een liedje ziet hij bijna als een noodzakelijkheid. “Je moet tenslotte iets te zingen hebben.” Niet voor niets heeft hij van tevoren geen flauw idee over wie of wat hij het zal gaan hebben. Een notitieboekje houdt hij er niet op na, dus hij bezit ook geen reservoir van ooit in een vlaag van inspiratie neergekrabbelde tekstflarden, die hem op weg zouden kunnen helpen. Het begint bij hem steevast met de muziek. In de melodie ligt een zekere sfeer besloten en die brengt hem in een bepaalde stemming. Terwijl hij zit te spelen neuriet hij, meestal woordeloos, met de akkoorden mee, wachtend op het magische moment dat hem een zinsnede te binnen wil schieten. Is dat eenmaal gebeurd, dan volgt de rest vanzelf, waarbij hij overigens tot op het laatst niet weet hoe het verhaal zal aflopen. “Ik vind het telkens weer een heel avontuur.”

Al schrijvende daalt hij onbewust af in de goudmijn van zijn geheugen, waar hij beelden, plekken, gebeurtenissen, gespreksflarden en wat al niet meer opdiept om het verhaaltje levensecht te maken. Wanneer het nummer dan uiteindelijk klaar is, daalt er een heerlijk vredig gevoel in je neer. “Eigenlijk is liedjes schrijven een wonderlijk proces, dat zich in zekere zin buiten jezelf om voltrekt.” Heel wat singer-songwriters hebben het elkaar al nagezegd: liedjes zijn een soort van vliegende voorwerpen, die je uit de lucht moet zien te plukken. “Alleen is niet iedereen lang en lenig genoeg om dat ook daadwerkelijk te kunnen.”

Liedjes schrijven is voor John Hiatt inmiddels een tweede natuur. Misschien kost het hem tegenwoordig wel iets te weinig bloed, zweet en tranen. Hoe valt het anders immers te verklaren dat er op zijn twaalfde ettelijke nummers staan waarvan er makkelijk dertien in een dozijn gaan, bijvoorbeeld dat ronduit drakerige duet met Bonnie Raitt. En al kon je er na het overdonderende Perfectly Good Guitar gif op innemen, Walk On klinkt op het eerste gehoor wel erg luistervriendelijk - om bij nadere beluistering toch dieper te graven dan het lijkt. Ach, hoe je het ook wendt en keert, John Hiatt blijft natuurlijk toch een bevlogen vakman.

Zijn nieuwe platenfirma koestert hoge verwachtingen van het kersverse product en hij zelf niet minder. Goud halen ze beslist, daar is hij heilig van overtuigd, en wie weet met de nodige promotie zelfs platina. Het wordt zo langzamerhand tijd dat er eindelijk eens schot komt in ‘die gekke kleine carrière’ van hem. Sinds zijn comeback met Bring The Family, nu alweer een jaar of acht geleden, gaat het weliswaar gestaag vooruit, maar het kan volgens hem een stuk sneller. Als liedjesschrijver doet hij sinds het eind van de jaren tachtig overigens al wel goede zaken, nadat eerst The Jeff Healey Band met Angel Eyes en vervolgens La Raitt met Thing Called Love monsterhits wisten te scoren. “Niet dat ik nou meteen acht miljoen albums wil verkopen, bewaar me zeg, dan kreeg ik met nog veel grotere problemen te kampen dan vroeger toen ik aan de grond zat.”

Nee hoor, hij voelt zich absoluut niet miskend. Dat gepatenteerde fans van hem als die groep Hootie & The Blowfish totaal onverwacht doorbreken en hij niet, frustreert hem dan ook allerminst. Erg vriendelijk van die jongens trouwens dat ze zoveel gratis reclame voor hem maken door in interviews de loftrompet over hem te steken. Het schijnt dat ze die titel van hun bestseller hebben ontleend aan een oud liedje van zijn hand. Wat hij zich afvraagt is of ze eigenlijk wel weten welke bijbetekenis Cracked Rear View intussen heeft gekregen. Kennen wij hier net als in de Verenigde Staten het syndroom van de werkman met zijn iets te ruim zittende broek, die als hij zich bukt zo ver afzakt dat je zijn bilnaad kunt zien? De zogenoemde loodgietersreet? Driemaal raden hoe dat verschijnsel sinds kort in de Amerikaanse volksmond heet. En over dubbelzinnigheden gesproken: hem wordt op gezette tijden voor de voeten geworpen dat Drive South een toespeling zou zijn op een bepaalde seksuele handeling. “Nou vraag ik je.”

Alles kits met John Hiatt, dat straalt gewoon van hem af. Tijdens het geanimeerde gesprek toont hij zich buitgengewoon opgeruimd, alsof niets meer hem nog kan gebeuren. Toen hij elf jaar geleden besloot af te kicken van de drank en de drugs leerde hij in een praatgroep een alcoholiste kennen met wie hij, halverwege de dertig inmiddels, een tweede leven zou beginnen. Geholpen door muzikale vrienden als Ry Cooder en Nick Lowe hervond hij zich vervolgens ook als artiest met het inmiddels klassiek geworden Bring The Family. Samen met het geliefde Slow Turning en het miskende Stolen Moments vormt dat in een vloek en een zucht opgenomen meesterwerk een semi-autobiografische trilogie, waarmee hij alle trauma’s en neuroses van zich af wist te zingen. “Achteraf bezien bleek het voor mij de ideale methode om eens goed uit te vogelen hoe ik precies in elkaar steek. Daarna kon ik pas echt schoon schip maken en sindsdien slaag ik er naar mijn bescheiden mening heel aardig in om mezelf in de hand te houden.”

Op Perfectly Good Guitar en Walk On dwaalt hij naar eigen zeggen onvervaard rond in het land van de fantasie. En wie loopt hij daar zoal tegen het lijf? Opmerkelijk veel verloren zielen die ieder moment dreigen te ontsporen, terwijl ze tegen wil en dank van hot naar her blijven trekken, zichzelf wanhopig afvragend waar ze in godsnaam mee bezig zijn. “Zo voel ik mij af en toe als ik op campagne ben, moet je weten.” Vorig jaar in New Orleans bijvoorbeeld, hij liep wat in het centrum rond te slenteren en opeens, zonder enige aanleiding, werd hij overmand door een immens besef van misplaatstheid. Als was hij een asielzoeker die ergens aan de andere kant van de wereld zijn toevlucht had gezocht, zo spookte het door zijn hoofd: ik hoor hier niet, mijn leven ligt ergens anders, ik wil terug, maar het kan niet. “De schrik sloeg me om het hart.”

Aan die laatste tournee, verreweg de langste uit zijn hele carrière, leek geen einde te willen komen. Op den duur schonk werkelijk niets meer hem ontspanning en afleiding. Die dag in New Orleans, goed en wel weer op zijn hotelkamer, borrelden er zowaar enkele tekstregels in hem op. Hij zette zich aan het werk en binnen de kortste keren had hij een kant en klaar liedje. Plus zijn zware gemoed was verlicht, merkte hij, dus waarom niet wat vaker geprobeerd om op die manier de zinnen te verzetten. Aldus ontstonden praktisch alle nummers van Walk On, een plaat waarop hij naar eigen zeggen vooral praat, hetzij tegen een andere man of vrouw, hetzij tegen zichzelf. Maar hoe dan ook altijd tegen de luisteraar. Toch? “Uiteraard. Jij en ik zijn per definitie wij.”