Volkshelden

September 2005

Rowwen Hèze zag ik voor het eerst optreden als voorprogramma van Flaco Jimenez in de Utrechtste poptempel Tivoli. De flierefluiter uit San Antonio had mij en vooral mijn vriendin laten uitnodigen om na afloop een biertje te komen drinken. Met haar kon hij namelijk gewoon Spaans spreken, terwijl ik er dan maar zo’n beetje bijhing. Dat ik hem al een paar keer voor Oor had geïnterviewd, was hij kennelijk allang vergeten – wat mij des te meer voor hem innam. Eenmaal backstage bleek El Flaco samen met de jongens van Rowwen Hèze gezellig aan het jammen te zijn geslagen. Tussen de bedrijven door maakte hun gitarist voor de vorm een praatje met mij, de anderen hielden het bij handjes geven. Nee, slijmerds zijn het nooit geweest, zelfs niet toen ze nog zo goed als niets voorstelden.

Of die eerste ontmoeting nou in de zomer van 1989 plaatsvond of in de lente van het jaar daarop – ik kan het niet meer achterhalen. In ieder geval was het begin 1991 op een barre winterse zondag dat de banden aangehaald begonnen te worden. Destijds zat ik in de redactie van het inmiddels semi-legendarische televisieprogramma All Along The Watchtower. Het leek ons een aardig idee om een aflevering te wijden aan Captain Gumbo en Rowwen Hèze, waarbij we dan en passant de verschillen tussen cajun, zydeco en Tex-Mex uit de doeken konden doen – we werkten tenslotte niet voor niets voor de educatieve omroep.

Er werd een speciaal dubbeloptreden georganiseerd in de niet meer bestaande club O42 in Nijmegen, waar die middag ook het interview met voorman Jack Poels zou worden opgenomen. Bij zo’n dun plastic bekertje bittere koffie met poedermelk kookten we het gesprek voor: hoe Oost-Europese arbeiders begin vorige eeuw naar het zuiden van Texas emigreerden en daar de Mexicanen met hun accordeonmuziek aanstaken, hoe ettelijke decennia later Duitsers, Polen, Hongaren en Tsjechen in de mijnen van Limburg kwamen werken en daar eveneens die hoempamuziek in zwang raakte, en hoe typisch het toch was dat zij van Rowwen Hèze dankzij de opgevoerde polka’s van Los Lobos via een omweg… – enfin, dat hele verhaal wat die arme Jack jarenlang tot in den treure heeft moeten afdraaien.

Na een lovende recensie van Boem kreeg ik het bij Oor warempel gedaan dat ik voor het kerstnummer van 1991 een reportage over Los Limbos mocht maken. Het was een stralende herfstdag, maar toen we eindelijk een geschikte locatie voor een foto in de Peel hadden gevonden, was het al behoorlijk schemerig, wat resulteerde in een wazig, grofkorrelig en daardoor juist des te sfeervoller groepsportret. Daarna met de hele club ergens in een gigantisch restaurant varkenshaasjes en schnitzels eten en vervolgens op naar Disco Apollo in Helden, waar in de kleedkamer de vlaai klaarstond en de ijskast tot de nok met pijpjes pils was gevuld.

Toen Tren van Enckevort rond half elf onder het spelen van het intro van Henk Is Enne Lollige Vent het podium opkwam, was de discotheek tot mijn stomme verbazing volgestroomd met, volgens de officiële telling, liefst 1096 betalende bezoekers – en dat nota bene op een zondagavond. De jongens van Rowwen Hèze werden onthaald als ware volkshelden en vanaf de eerste accordeonnoot werd er geklapt en gedanst, terwijl men alle teksten woordelijk bleek mee te kunnen zingen. En alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, wurmden zich obers met volle dienbladen boven het hoofd door de onstuimige massa. Ik vond het allemaal even hartverwarmend, om niet te schrijven: ontroerend. Geen twijfel mogelijk, dacht ik ook nog: het is inderdaad een kwestie van geduld tot heel Holland Limburgs lult. Amper twee maanden daarna stond Bestel Mar hoog in de hitlijsten, weer een paar maanden later werd Pinkpop op zijn kop gezet. Wat was ik trots op ze.