Tabee

Mei 2011

Hope I die before I get old is een gepasseerd station op weg naar de avondschemer, liefst ergens in een vijfsterrenhotel,” zo eindigde zijn reactie op mijn too old to die young-verjaardagswens. Let wel, het betreft hier een sms’je, want schrijven doet hij uitsluitend in volzinnen, ons jongste neefje, die een jaar geleden alweer de veertig passeerde. Ha, de rest van je levensdagen bivakkeren in zo’n barokkerig hotel op zoveel hoog met riant uitzicht op de binnenstad ‒ helemaal mijn idee. En dan geen suite, maar een standaardkamer, zodat je tenminste niet geneigd bent je halve hebben en houden mee te slepen. Vergeet sowieso je laptop, en idem dito je mp3-speler ‒ nergens voor nodig. Zo, daar lig je dan op je luxe kamer in dat kingsize bed, drie kussens in de rug, naast het hoofdeinde een halfvol glas wodka, de afstandsbediening nog in de hand, gedachteloos naar een zwart-witfilm kijkend, in de geruststellende zekerheid dat je kort na middernacht zult indommelen ‒ en wie weet, tabee.

Die week van dat sms’je zag ik trouwens op zondagmiddag in een schamel gevulde bioscoop Somewhere, waarin Sofia Coppola de gangen van een lichtelijk verlopen filmster volgt. Nou ja, volgen, het is eerder stilstaan bij, want los van een enkele verplichting voert dit indolente figuur niets noemenswaards uit. Goed, hij consumeert de klok rond pillen, drank en seks, maar niet uit genotzucht ‒ hij moet gewoon de tijd zien te doden, daar in Chateau Marmont, waar hij voor onbepaalde tijd een suite bewoont. “Ik ben niets,” beklaagt hij zich op het eind in een helder moment. “Wat moet ik doen?” De volgende ochtend checkt hij uit, neemt zijn zwarte Ferrari en begint te rijden ‒ Hollywood uit, de woestijn in. Ergens in het midden van nergens stopt hij en stapt uit, laat de deur openstaan en de sleutel in het contact steken, en gaat lopen ‒ de lange leegte in.

Ja, Chateau Marmont, dat kennen wij countryrockfanaten van het eerste uur natuurlijk allemaal van Gram Parsons. Als zijn leven hem weer eens dreigde te ontglippen, nam hij steevast zijn intrek in dat artistieke appartementenhotel aan Sunset Boulevard, afslag Laurel Canyon. Op de klaphoes van zijn klassieker GP uit begin 1973 zit hij er op de gang, op de antieken tafel naast hem een fles bourbon binnen handbereik. Ach, zo jong en knap nog en zo talentrijk bovendien ‒ en toch al zo vol doodsdrift. In my hour of darkness, in my time of need, oh Lord, grant me vision, oh Lord, grant me speed, zong hij een beetje bibberig in het laatste liedje dat hij die zomer opnam voor zijn zwanenzang Grievous Angel. Na gedane arbeid er even tussenuit met drie al net zulke hedonistische kennissen ging hij cocaïne, amfetamine, morfine en alcohol door elkaar heen gebruiken. Op een kwade dag bleef hij er in, daar op die motelkamer in Joshua Tree, aan de rand van de  Mojave-woestijn. Een maand later had hij samen met Emmylou Harris en The Fallen Angels in Amsterdam zullen optreden. En ik, als jongste bediende van Muziekkrant Oor, had hem dan mogen gaan interviewen. Tja.