Houvast

Februari 2011

En opeens duikt ze dan toch weer ergens op. Ver weg op een heuvel staat een vrouw in gedachten verzonken voor twee grafstenen ‒ of is het misschien in gevoelens verzonken? Hoe dan ook, ziedaar het slotbeeld van True Grit, die magnifieke film van de gebroeders Coen over vergelding, waarin goed en kwaad samensmelten en niemand er genadig vanaf komt. Enfin, die vrouw staat daar dus aan de horizon als er een piano opklinkt en er een handvol noten later een zangeres inzet ‒ schel en smartelijk. “Aah, Iris DeMent,” verzucht ik hardop in een volle bioscoop.

What have I to dread, what have I to fear, leaning on the everlasting arms, zingt ze zichzelf hoop in. Een hymne uit 1887, afkomstig van het alweer ruim zes jaar oude Lifeline, een verzameling kerkliederen die haar moeder aan de piano op de slaapkamer placht te zingen wanneer het haar allemaal teveel werd ‒ met de ogen ten hemel gericht. Zo moeder, zo dochter, verklapt ze in het inlegboekje. En met geloof heeft het absoluut niets te maken, bezweert ze, het gaat haar enkel en alleen om de verlichting ‒ muziek als reddingslijn, als houvast, als strohalm.

Welgeteld één nieuw nummer van eigen hand herbergt Lifeline, haar vierde en vooralsnog laatste album, want ze kampt al zo’n vijftien jaar met een writer’s block ‒ of misschien heeft ze verder niets meer te vertellen, dat zou ook best kunnen. Blijft het raadsel waarom ze haar schrijnendste liedje nooit heeft opgenomen, al brengt ze het tijdens concerten nog altijd. Livin' On The Inside heet het en ze schreef het toen ze al te lang in zichzelf opgesloten zat.

Stapels vol zelfhulpboeken heeft ze inmiddels gelezen, maar ze komt gewoon niet achter zichzelf. People don’t live too long when they’re feeling this bad. Ach, wat heeft ze toch een heimwee naar die familiepicknicks uit haar onbezorgde kindertijd. En kon ze maar net als haar vriendin een paar baby’s nemen, zelfs al zou ze dan geen rustig moment meer voor zichzelf overhouden. I don’t wanna know about nothin’ unless it’s something I can see or touch. Uiteindelijk hertrouwde ze met singer-songwriter Greg Brown om een jaar of wat later een meisje van vier uit Rusland te adopteren.

Nu bijna drie jaar terug was ze hier voor de tweede keer op Blue Highways. Ze deed die avond ook iets van haar man, Cheapest Kind, dat wel leek te verhalen over haar eigen ouderlijk huis: godvruchtig, kinderrijk, behoeftig, liefdevol. My people’s hands and faces, they’re so dear to me. All I have to do is close my eyes and ‒ en daar stokten de woorden haar in de keel: I see ’em all so near to me. I have to cry, I have to laugh. Ze moest zich de tranen uit de ogen wissen. “Het is ook zo’n mooi nummer, ik kan dit beter niet meer zingen.”

Zo bracht ze met die geprangde stem haar archaïsche liedjes. Na een uur stond ze op van de vleugel en haastte ze zich naar het kleine blonde meisje in haar poppenjurkje, dat al die tijd achter op het podium aan de zijkant had staan toekijken. Ze grepen elkaars hand en verdwenen achter het gordijn. Waarom bleef ik toen niet ontroerd achter, maar voelde ik juist droefheid in mij opwellen?