Joe Ely - Uit de verte
“Ik zit hier rustig aan de ochtendthee,” klinkt zijn even ravijndiepe als klaarwakkere stem even na tienen door de telefoon. Een ouderwetse vaste lijn nog, want geen enkel mobiel netwerk reikt tot aan zijn boerderij buiten Austin, de zelfbenoemde Live Music Capital Of The World. Wanneer hij daar niet in zijn studio bezig is aan een plaat of een boek, mag hij op die pakweg zeven hectare land van hem graag het gras maaien. En verder staat de Texas State Musician 2016 nog steeds zo’n honderd keer per jaar ergens, tegenwoordig meestal in de Verenigde Staten, op een podium. Joe Ely, pushing seventy, zal vast en zeker in het harnas sterven.
“Ik doe het inmiddels wel wat kalmer aan,” laat hij weten. “Tot voor kort zat ik op een gemiddelde van honderdvijftig, waar ik tijdenlang mijn hand niet omdraaide voor tweehonderdvijftig optredens. Het reizen valt me een stuk zwaarder dan vroeger, zeker als het gaat om een tournee van kust tot kust, wat neerkomt op een slordige drieduizend mijl, de terugweg uiteraard niet meegerekend. Maar ik wil nu eenmaal door het hele land voor de mensen zingen. Muddy Waters kwam in de late jaren zeventig eens naar Lubbock voor een openluchtconcert en aan mij de eer om hem in mijn oude roze Cadillac van het vliegveld te halen. Onderweg vroeg ik hem hoe hij het als zestigplusser toch kon opbrengen om nog zo intensief te touren. Waarop hij met een schuine glimlach antwoordde: ‘Omdat ik dagelijks 22 uur misère over heb voor twee uur extase.’”
Het gros van zijn optredens geeft Joe Ely tegenwoordig samen met accordeonist Joel Guzman of gitarist Jeff Plankenhorn. “Vooral het repertoire van mijn latere albums komt in een akoestische uitvoering het best tot zijn recht, in die zin dat de aandacht niet van de teksten wordt afgeleid, wat met een elektrische versterkte begeleidingsgroep onvermijdelijk wel gebeurt. Kijk, ik ben in wezen een verhalenverteller, net als zoveel Texaanse singer-songwriters. Niet voor niets stammen wij af van Europese kolonisten, die de volksmuziek uit hun land van herkomst meebrachten. En in de cowboytijd deden ze via liedjes verslag van hun avontuurlijke cattle drives van Mexico naar Canada. De troubadours van nu mogen dan niet langer als nieuwsbrengers fungeren, zij verhalen net als in het verleden over mensen en voorvallen die de media zelden of nooit halen.”
Panhandle Rambler heet de jongste van Joe Ely, en al zijn er vorig jaar wellicht nog een paar zulke goede Americana-platen verschenen, een betere zit er sowieso niet tussen. Zijn negentiende album doet evenmin onder voor Letter To Laredo, zijn meesterwerk van twintig jaar terug, waarop hij voor het eerst samenwerkte met de Groningse flamencogitarist Tye Wijnterp, terwijl kameraad Bruce Springsteen destijds langskwam om wat op de achtergrond mee te zingen. De titel verwijst naar het noordelijke uitsteeksel van de Lone Star State, de desolate streek tussen New Mexico en Oklahoma waar hij opgroeide. “Op sommige punten ben je honderd mijl verwijderd van het dichtsbijzijnde benzinestation en is er zo ver het oog reikt niets te zien behalve misschien een rotspartij aan de horizon. Ik rijd er geregeld doorheen als ik ongestoord wil broeden op mijn teksten,” vertelt hij. “Veel liedjes op Panhandle Ramble spelen zich af in en rond Amarillo en Lubbock, maar ik heb er ook een stel gesitueerd aan de zuidgrens, daar waar de Mexicaanse drugskartels ingrijpen in het dagelijkse leven. Daarbij wou ik de mysterieuze sfeer oproepen van het gevaar in de woestijn, een fenomeen dat we nog niet zo gek lang kennen.”
De sublieme trits Joe Ely, Honky Tonk Masquerade en Down On The Drag, daterend uit de tweede helft van de jaren zeventig, strekt zich muzikaal uit langs de halve Golf van Mexico: van Mardi Gras Waltz via Tonight I Think I’m Gonna Go Downtown naar She Never Spoke Spanish To Me. “Als kind al sprak Mexico sterk tot mijn romantische verbeelding. In Lubbock en omstreken wemelde het tot in de jaren tachtig van de gastarbeiders, die op velden van honderden vierkante meters katoen, sojabonen en dergelijke gewassen met de hand plantten, oogsten en rooiden. Alleen al op de boerderij van mijn oom bivakkeerden van de lente tot de winter zo’n drieduizend Mexicanen. In de weekends zochten ze vertier in de stad, waar ze in bont gekleurde kleren op straat tortilla’s bakten en liedjes speelden op hun huapanguera’s, bajo sexto’s en knopaccordeons. En ze kwamen winkelen in de tweedehands kledingzaak van mijn vader, die me als jochie net genoeg Spaans wist aan te leren om op de drukke zaterdag te kunnen bijspringen.”
Dat mondje Spaans zou Joe Ely mooi pas te komen toen The Clash begin jaren tachtig in New York was neergestreken voor de opnamen van de kaskraker Combat Rock. Voorman Joe Strummer belde hem of hij wat tekstregels van Should I Stay Or Should I Go wou komen vertalen om ze vervolgens samen met hem schreeuwend in te zingen. “Tot aan zijn dood begin deze eeuw zouden we contact blijven houden. Joe en ik deelden wel het een en ander, bijvoorbeeld een grote liefde voor de Spaanse dichter Federico García Lorca, die overigens ook flamenco kon spelen en zingen. We hadden elkaar leren kennen in de late jaren zeventig tijdens onze Britse tournee, waar Joe in Londen een concert van ons bijwoonde en achteraf een praatje kwam maken. Een paar dagen lang heeft hij ons toen op sleeptouw genomen langs allerlei historische plekken uit de popmuziek. The Clash had net in die tijd een radiohit met I Fought The Law, geschreven door Sonny Curtis, de gitarist van Buddy Holly, een vriend van ons uit Lubbock. Joe wou per se samen met ons in Texas optreden in steden als El Paso, San Antonio, Laredo en Wichita Falls, namen die hij kende uit countryliedjes. Hoe hij zich die plaatsen voorstelde, stemde alleen niet overeen met de werkelijkheid, want lang niet in iedere Texaanse kroeg breekt elke avond een vuurgevecht uit.”
Uiteraard moest en zou The Clash optreden in Lubbock, de geboorteplaats van Buddy Holly en The Legendary Stardust Cowboy, maar in de jaren zeventig vooral ook een broeinest van alternatieve countrymuzikanten. Zo zouden Butch Hancock en Jimmie Dale Gilmore om te beginnen The Flatlanders vormen met Joe Ely, in wiens latere rootsrockband de gitaristen Lloyd Maines en Jesse Taylor en accordeonist Ponty Bone kwamen te spelen. “We bouwden een repertoire op van een stuk of honderd degelijk uitgewerkte liedjes, waarmee we gaandeweg danszalen voor duizend mensen wisten uit te verkopen. Kennelijk hadden ze daar in het verre Nashville lucht van gekregen, want op zekere dag kwam iemand ons scouten en kregen we na afloop tot onze stomme verbazing gelijk een platencontract aangeboden.”
Inmiddels dertig bij het verschijnen van zijn titelloze debuutalbum had Joe Ely er al bijna een half leven van schnabbelen en rondzwerven op zitten. Eerst doorkruiste hij jarenlang West-Texas met zijn eigen bandje, daarna ging het op naar Forth Worth om zich aan te sluiten bij een countryrockgroep van vage kennissen, die na verloop van tijd verkaste naar Houston. Vervolgens reisde hij op goed geluk af naar Los Angeles om het daar in zijn eentje met een oude akoestische gitaar te proberen, wat evenmin wou lukken, zodat hij met de staart tussen de beneden terugkeerde naar Lubbock. “Ik moest toch wat, dus toen besloot ik mijn heil te zoeken in New York City, waar ik als gitarist gelukkig emplooi vond bij een theatergezelschap. Eind jaren zestig konden we zelfs op tournee door Europa. Tot op de dag van vandaag weet ik nog te vertellen welke steden in Nederland we hebben aangedaan: Amsterdam, Rotterdam en Scheveningen.”
Joe Ely bezit een geheugen als een olifant, zo blijkt keer op keer tijdens die drie kwartier met hem aan de telefoon. Los daarvan wordt ook hij als ieder mens in de winter van zijn leven om de haverklap bezocht door herinneringen, of anders zoekt hij ze zelf wel op. That place you keep inside your heart where you can go is like a shelter from this world only you can know, heet het in Wonderin’ Where, het prijsnummer van Panhandle Ramble, waarin de keuken met de buizenradio, de zendmasten, de spoorlijn, de snelweg, het ravijn en nog andere beelden uit zijn kindertijd in Amarillo opduiken. “Zeker, er zit enige nostalgie in dat lied, dat zou ik niet durven ontkennen. Al wilde ik niet alleen het landschap van mijn jeugd schilderen, maar ook onzichtbare dingen, zoals die ethergolven en mijn verwondering over waar die liedjes bij ons thuis uit de radio verder nog naartoe gingen. Net zoals je er eenmaal op leeftijd niet bij kunt waar al je dromen toch zijn gebleven.”