John Fullbright - Ambassadeur van emoties
Een vuist hoger dan een varken, die John Fullbright (25), maar wat een enorm talent. Luister naar zijn debuut From The Ground Up en sta verbluft. Van meeslepende folkrockers tot neoklassieke pianoballades en van alles en nog wat daartussenin. Plus teksten met bijbelse connotaties die tot de verbeelding spreken. Niet voor niets voorspelde de grote Jimmy Webb al: “Binnen afzienbare tijd is zijn naam een begrip in de Amerikaanse muziekwereld.”
“Hoe het bestaat dat zo’n onbekend iemand als ik met een debuutalbum op een piepklein label ben genomineerd voor een Grammy Award? Geloof het of niet, maar elke platenfirma mag gewoon titels inzenden, waarbij rangen en standen er voor de jury kennelijk niet toe doen. En zo zat ik tijdens die ceremonie van de prijsuitreikingen helemaal op mijn paasbest bij de genodigden. Een wonderlijke ervaring. Toen we de volgende dag met een fikse kater Los Angeles uit reden, verzuchtte ik vanaf de achterbank: ‘Blij toe dat we dit achter de rug hebben. Ik heb me nog nooit ergens zo helemaal niet thuisgevoeld.’”
“Eerlijk is eerlijk: zo’n nominatie geeft je zelfvertrouwen wel een enorme oppepper. Sindsdien durf ik me hardop singer-songwriter te noemen. Met rechte rug en opgeheven hoofd loop ik met mijn gitaarkoffer in de hand tegenwoordig door de douane op het vliegveld. Nooit gedacht dat er voor mij een serieuze carrière in de muziek was weggelegd, sterker nog, ik wist niet eens dat je met een akoestische gitaar en een stapel zelfgeschreven liedjes überhaupt je brood kon verdienen. En toch wou en kon ik niets anders. Om met troubadour Ray Wylie Hubbard te spreken: ‘Wil je het graag maken in de muziekwereld, dan moet je er om te beginnen voor zorgen dat je niets anders leert.’”
“Als jochie heb ik jarenlang op pianoles gezeten. Hoewel ik nooit zin had om Chopin en Bach te spelen, heb ik aan de lerares een vriendin voor het leven overgehouden. Op mijn zevende kon ik al best aardig op de piano overweg. Op zo’n jonge leeftijd krijg je constant te horen wat je moet doen en hoe je iets moet doen, want je doet praktisch altijd alles helemaal verkeerd. Maar zo gauw ik achter de piano zat, viel opeens niemand me meer lastig. Nog steeds wanneer ik me geen raad weet of ergens over in zit, ga ik op de piano blues spelen. Als je je droevig voelt, wil je het liefst mineurakkoorden horen. Of is het juist zo dat je je bij het horen van mineurakkoorden onwillekeurig droevig gaat voelen? Wie zal het zeggen? Het is zo’n typische kip-of-ei-kwestie.”
“Rond mijn dertiende kwam de gitaar in mijn leven. Als kleine opdonder wilde ik de aandacht van de meisjes trekken en met een piano lukt dat nu eenmaal niet, al was het maar omdat je zo’n instrument moeilijk overal mee naar toe kunt sjouwen. Voor mij was Leon Russell de eerste popmuzikant die cool wist over te komen achter een vleugel. Wie zijn eerste drie platen toevallig kent, hoort hoeveel ik vooral als zanger wel niet van hem gestolen heb. Een van mijn opa’s was trouwens een verre verwant van hem, nou ja, van zijn stiefvader om precies te zijn. Zo is iedereen in Oklahoma wel op een bepaalde manier familie van elkaar.”
“Ik woon weer in het boerderijhuisje waar ik ben opgegroeid. Okemah is een dorp van amper drieduizend inwoners aan een snelweg, maar wereldberoemd omdat Woody Guthrie er vandaan kwam. Over hem en mijn grootvader, twee absolute tegenpolen, ging mijn eerste echt geslaagde liedje, Tombstone, dat ik rond mijn zestiende maakte. Toen ik het eindelijk voor een paar vrienden durfde te spelen, bleken ze het warempel mooi te vinden, dus schreef ik er vol goede moed nog eentje, waar ze ook weer positief op reageerden, enzovoorts, enzovoorts. Wat je noemt het sneeuwbaleffect.”
“In een restaurant van Okemah heb ik voor het eerst in het openbaar opgetreden, dat wil zeggen, ik mocht daar iedere vrijdag in ruil voor wat eten en drinken mijn ding doen. Van de schoolband had ik een basversterkertje gestolen om mijn goedkope microfoon op te kunnen aansluiten. Ik speelde meestal vier, soms wel vijf uur, net zo lang tot mijn stem het begaf. Het repertoire bestond voornamelijk uit folk- en bluescovers, waar ik gaandeweg steeds meer eigen liedjes tussensmokkelde. Na verloop van tijd kwamen er mensen speciaal voor mij opdagen en ging ik op een goede avond soms wel met een paar honderd dollar aan fooien naar huis.”
Via via belandde ik op zekere dag in The Blue Door, een kleine club in Oklahoma City, bestierd door Greg Johnson. Aan hem heb nogal wat de danken. Eerst liet hij me een jaar lang elk voorprogramma doen en vervolgens wierp hij zich op als mijn manager. Hij is een oude vriend van Jimmy Webb, die geregeld in de buurt komt voor familiebezoek en daar dan meestal een optreden in The Blue Door aan vastknoopt. Iedereen kent klassiekers als By The Time I Get To Phoenix, Wichita Lineman en MacArthur Park, maar zijn eigen platen waren voor die tijd te gevarieerd van stijl om een groot publiek te bereiken. Wat dat betreft mag ik me wel gelukkig prijzen, want het moderne americanapubliek houdt er allesbehalve een bekrompen smaak op na.”
“Mijn grote leermeester is Townes Van Zandt, wiens muziek ik heb ontdekt via een oom in Texas, de broer van mijn moeder. Voor mijn vader brandde hij eens een cd met favoriete liedjes, waaronder At My Window, dat mij finaal van de sokken blies. Ik vermoedde gelijk dat er meer achter zijn werk zat dan ik direct kon bevatten. Het was niet zomaar in elkaar geflanst, dus ben ik zijn teksten gaan ontleden, waarbij ik op mijn vingers de lettergrepen van de regels telde. Het bleek allemaal perfect in elkaar te steken. Townes Van Zandt was een melancholicus met een strikt metrum.”
“Ik haat vage liedteksten, terwijl het vandaag van de dag juist wemelt van de lafhartige singer-songwriters. Naar mijn opvatting moet je bij het schrijven een zekere onverschrokkenheid aan de dag leggen. Ik kruip nog te vaak in de huid van een personage. Wat je meestal hoort is een versie van mijzelf, al slaag ik er steeds meer in mijzelf te tonen. Om liedjes te kunnen schrijven, moet je diep in jezelf durven afdalen. Je mag je gevoelens niet negeren, je moet ze juist exploiteren, anders zul je nooit van je leven kunst maken. De tranen staan je in de ogen en toch pak je een pen om te proberen datgene wat er in je omgaat in woorden te vatten. Als liedjesschrijver ben je een ambassadeur van emoties.”
“Het is beslist geen makkelijk bestaan, integendeel, ik moet me echt uit de naad werken. Het afgelopen jaar ben ik al met al misschien drie weken thuis geweest ehoop nu in augustus vrijaf te kunnen nemen. Verder wil ik proberen vaker met mijn band op pad te gaan, niet in de laatste plaats om onderweg gezelschap te hebben. Aanvankelijk sprak het nog wel tot mijn verbeelding om in mijn eentje de wijde wereld in te trekken, maar de romantiek gaat er binnen de kortste keren af als je dag in dag uit acht uur lang moederziel alleen in de auto onderweg bent. Toch hoor je mij niet klagen. Het gaat er tenslotte om wat je hart begeert. Als ik een vrouw, tweeëneenhalf kind en een huis met een tuin had gewild, dan had ik die waarschijnlijk allang gehad, want zo moeilijk zijn die heus niet te bemachtigen.”