Texas - Geloof, angst en liefde
In anderhalf decennium verkochten ze wereldwijd niet minder dan twintig miljoen albums, waarvan liefst een kwart de afgelopen drie jaar dankzij The Greatest Hits met de speciaal daarvoor opgenomen instant-kraker Inner Smile. Vernoemd naar de succesvolle cultfilm Paris, Texas met de beroemde soundtrack van Ry Cooder, debuteerden de volkse Schotten eind jaren tachtig als moderne rootsrockers. Zo goed als uitgerangeerd maakten ze alweer bijna zeven jaar terug een wonderbaarlijke comeback met White On Blonde, een uitgekiende mix van pop, soul, arrenbie en wat al niet meer. Careful What You Wish For heet hun onlangs verschenen zesde album, dat alleen al in Nederland inmiddels bijna twintigduizend maal over de toonbank ging. Hoewel minder betoverend dan voorganger The Hush grossieren boegbeeld Sharleen Spiteri (36) en rechterhand Johnny McElhone (40) opnieuw in aanstekelijke popliedjes, waarbij ze de vinger aan de pols houden zonder de traditie uit het oog te verliezen. Voor de dubbeldikke kersteditie van Oor rond het thema ‘Liefde voor Muziek’ sprak de stijlbewuste zangeres vanuit Londen aan de telefoon honderduit met een bij vlagen onverstaanbaar Glasgowiaans accent, zoals gewoonlijk goedgeluimd, joviaal en wars van kapsones.
Een themanummer over liefde voor muziek lijkt voor een popblad eigenlijk te gek voor woorden, maar aan de andere kant zegt het misschien ook wel iets over de staat van de muziekindustrie.
“Oh, dat denk ik zeker. Veel muziekbladen blijken momenteel de weg kwijt, wat tekenend is voor de moeilijke tijden die de popindustrie momenteel doormaakt. De waan van de dag regeert. Daarbij komt de muziek zelf steeds meer in het gedrang, zozeer is men gefixeerd op roem en rijkdom. De status van een artiest lijkt tegenwoordig belangrijker dan wat hij of zij daadwerkelijk presteert. Nu heb ik op zich niets tegen geld verdienen, integendeel, ik leid een luxueus leventje, maar daar was het me helemaal niet om te doen toen ik de popmuziek inging. In de begintijd van Texas bestonden er trouwens nog geen televisieprogramma’s als Idols, waarin volslagen onbekende tieners binnen enkele maanden tot popsterren worden omgetoverd. Ik vind zulke shows een bizar en vooral ook zorgwekkend fenomeen, want ze zijn bedacht door keiharde zakenmannen, die miljoenen verdienen aan die kinderen. Zo gauw de nieuwigheid er eenmaal af is en het succes begint af te nemen, worden ze genadeloos afgedankt en lanceert men weer een stel nieuwe idolen. Als eerst je stoutste dromen uitkomen en vervolgens de werkelijkheid binnen de kortste keren uiteenspat als een zeepbel, lijkt me dat toch een behoorlijk traumatische ervaring. Ze behandelen die kinderen gewoon als een wegwerpproduct.”
Geeft succes in de orde van jullie grootte je nou echt artistieke vrijheid of zet het je ergens ook zwaar onder druk?
“Het geeft je totale vrijheid. Financieel zit je voor de rest van je leven op rozen, dus dan voelt muziek al helemaal niet meer als werk. Ik bedoel, je hoeft niet bang te zijn dat je je mooie huis moet verkopen als je volgende album onverhoopt mocht floppen. Toen Texas halverwege de jaren negentig op een dieptepunt was aanbeland en geen mens nog een cent voor ons gaf, hebben we als leeuwen moeten vechten om te overleven. Die angst om aan lager wal te raken en uiteindelijk ten onder te gaan, zal ik niet licht vergeten. Verrassend genoeg werkte die angst helemaal niet verlammend, ik werd er juist enorm door gestimuleerd en geïnspireerd. Afgezien daarvan zijn we altijd in onszelf blijven geloven. Johnny en ik vonden onszelf goede liedjesschrijvers en we vonden Texas een goede band. Want ik geloofde in het hele team, niet alleen in ons tweeën, anders was ik wel onder de hoede van Johnny een solocarrière begonnen. Ik wilde bewijzen dat Texas weer relevant kon zijn. Angst is een geweldig sterke drijfveer die ik nu niet meer ken, maar mijn liefde voor muziek is nog onverminderd groot. Zeker sinds ik moeder ben zou ik het waarschijnlijk allemaal best makkelijk kunnen opgeven, ware het niet dat ik meer genoegen dan ooit beleef aan het maken van een goede plaat. Naarmate ik succesvoller en ouder word, heb ik dat steeds beter leren waarderen. Muziek is weliswaar mijn beroep, maar ergens ook weer niet, in die zin dat ik het absoluut niet ervaar als een opgave of beproeving.”
Jouw liefde voor muziek spreekt ook op een andere manier uit de platen van Texas. Jullie doen geen enkele moeite om jullie inspiratiebronnen te verdoezelen, sterker nog, jullie sommen ze gewoon op in de persbio’s.
“Muzikanten die in interviews beweren dat ze nooit naar anderen luisteren, liegen of het gedrukt staat. Ik ben helemaal niet bang om beïnvloed te worden, want dat gebeurt onwillekeurig toch, hoe hard je je er ook tegen mag verzetten. Alles beïnvloedt je op een of andere manier, van een liedje op de radio of een toevallig opgevangen gesprek tot zelfs zoiets banaals als het weer. Wanneer ik niet werk, luister ik voor mijn plezier naar muziek. Ben je eenmaal weer in de slag met eigen materiaal, dan neem je vanzelf elementen uit het werk van anderen over als dat goed van pas blijkt te komen. Je moet die stijlinvloeden wel gebruiken om er iets nieuws mee te creëren, maar dat spreekt natuurlijk vanzelf. Nee, ik vind het absoluut geen bezwaar als je hoofd vol zit met andermans muziek, je kunt er juist je voordeel mee doen.”
Wat is eigenlijk het eerste plaatje dat je is bijgebleven?
“These Boots Are Made For Walking van Nancy Sinatra. Ik moet een jaar of acht geweest zijn en met name de regel One of these days those boots are gonna walk on over you sprak echt letterlijk tot mijn verbeelding. Als jong meisje zag ik voor me hoe ze stampvoetend van woede met die hooggehakte laarzen van haar over iemand heen liep. Het maakte een verpletterende indruk op mij. Later zag ik pas hoe sexy en cool ze wel niet was, maar toen vond ik haar alleen maar angstaanjagend. Het was trouwens een singletje van mijn moeder, die verder vooral hield van zwarte muziek, mensen zoals Mahalia Jackson, The Staple Singers, Marvin Gaye en Al Green. Mijn vader zat meer in de hoek van The Byrds, Bob Dylan en The Band. Hij voer vroeger op zee en als hij dan ’s nachts was thuisgekomen, schrokken we voor dag en dauw wakker van de muziek die hij keihard door het huis liet knallen.”
Wanneer ben je zelf platen gaan kopen?
“Mijn eerste singletje was Oliver’s Army van Elvis Costello, dus toen was ik een jaar of twaalf. Het zat natuurlijk in zo’n dun kartonnen hoesje, vandaar dat ik er gelijk een plastic hoesje bij kocht, zodat het niet beschadigd zou raken. Dat ben ik overigens blijven doen: al mijn lp’s, singles en 12 inches zitten in zo’n beschermhoes. Ik spring erg voorzichtig met mijn platencollectie om. Inmiddels heb ik een gigantische verzameling opgebouwd, zo belachelijk groot dat ik niet eens bij benadering weet hoeveel stuks ik bezit. Tot op de dag van vandaag kom ik graag en vaak in platenwinkels. Vroeger ging ik met vriendinnetjes van school op zaterdagmiddag in Glasgow altijd naar een speelautomatenhal en daarnaast lag een platenzaak waar ze ook badges van de Sex Pistols en Siouxsie & The Banshees verkochten. Ik vond het opwindend om die bakken met singles door te vlooien en alle hoesjes te bekijken. Om nog maar te zwijgen van die stoere jongens naar wie ik stond te lonken.”
Droomde je er ook van om zelf in een band te zitten?
“Nee, gek genoeg niet. Vóór Texas heb ik me nooit actief met muziek beziggehouden, al is dat feitelijk niet helemaal waar. Mijn opa speelde namelijk piano en orgel en naar goed Glasgowiaans gebruik organiseerde hij om de twee weken een familiefeestje, waar iedereen een liedje moest zingen, inclusief alle kinderen. Ik had er echt geen flauw benul van dat ik een goede stem had, want mijn moeder en tantes konden allemaal prachtig zingen en mijn zus klinkt werkelijk precies hetzelfde als ik. Als Johnny niet toevallig op zoek was geweest naar een zangeres voor een nieuwe band en niet een broer had gehad die in hetzelfde team voetbalde als de jongen met wie ik destijds flirtte, was het er misschien nooit van gekomen. Die twee hadden me wel eens wat horen meezingen en Johnny getipt, waarna hij mij via hen uitnodigde om eens langs te komen. Ik dacht eerst dat ze me een poets wilden bakken, dus ik kwam niet opdagen. Een paar dagen later hing Johnny tot mijn stomme verbazing zelf aan de telefoon om te vragen waarom ik verstek had laten gaan. We maakten een nieuwe afspraak, ik zong hem een liedje voor en vervolgens vroeg hij of ik ook zelf nummers schreef. Ik had er zelfs nog nooit aan gedacht, laat staan dat ik het ooit had geprobeerd, maar ik antwoordde heel nonchalant van wel. Dat was twee weken voor mijn achttiende verjaardag, dus ik was nog jong en overmoedig.”
Wat moet muziek met jou doen?
“Oh, maakt me niet uit, als ik er maar op een of andere manier door word geraakt. Of ik me er nou somber door ga voelen of juist opgewekt, of ik er nou bij wegdroom of tot dansen word aangezet, ik vind het allemaal best. Voor mij is muziek hét middel bij uitstek om te ontsnappen aan het leven van alledag. Zo wil ik op mijn beurt het verstand van andere mensen op nul zetten en ze laten genieten van het moment, zodat ze er daarna weer met frisse moed tegenaan kunnen. De laatste tijd krijg ik nogal eens de vraag gesteld of ik niet zo langzaamaan de leeftijd heb bereikt om af en toe eens een geëngageerde tekst te schrijven. Nou wil ik tijdens een normaal gesprek best mijn mening geven over allerlei politieke en sociale kwesties, maar ik pieker er niet over om dat in mijn muziek te gaan doen, hoezeer ik ook in mijn eigen opvattingen geloof. Een plaat is nu eenmaal geen zeepkist. Zo voel ik er al evenmin iets voor om het over privézaken te gaan hebben. Je hart uitstorten in een liedje vind ik gemakzuchtig, zelfgenoegzaam en gênant. Wat zou ik bijvoorbeeld voor boeiends kunnen vertellen over mijn moederschap, terwijl ik er toch zo van vervuld ben? Ik ben heus geen intessantere moeder dan willekeurig welke andere moeder. Bovendien is hetgeen ik met mijn dochter Misty heb zó persoonlijk, dat ik dat helemaal niet met wildvreemden wens te delen.”
Wat is het belangrijkste om het in de popindustrie vol te kunnen houden?
“Je moet om jezelf kunnen lachen.”
En ook om anderen waarschijnlijk.
“Nee, ik lach nooit om andere mensen. Wel lach ik graag met andere mensen. Je moet leren om alles niet al te zwaar op te vatten, want anders ben je voor je het weet zo cynisch als de pest. Je wordt in dit wereldje al gauw zo’n verongelijkte kankerpit, die schampert dat vroeger alles veel beter was. Dan klaag je bijvoorbeeld steen en been over programma’s als Idols, terwijl ik er heilig van overtuigd ben dat er plaats is voor alle mogelijke soorten artiesten. Ik ben niet zo’n cynische snob, die zichzelf verheven voelt boven zulke tienersterren. Bovendien zitten er goede schrijvers, producers en muzikanten achter die geprefabriceerde idolen. Wat je er ook van mag vinden, hun muziek bezit wel degelijk een bepaalde kwaliteit. Waar ik me alleen zorgen over maak is of die weerloze kinderen wel genoeg beschermd worden tegen die keiharde zakenmannen. Ik heb gelukkig van meet af aan mensen om me heen gehad die zich over mij ontfermen, waarbij ze er tegelijkertijd voor zorgen dat ik niet naast mijn schoenen ga lopen. Bovendien ben ik opgevoed met het idee dat iedereen op de wereld gelijk is. Niemand is slechter of beter dan ik, dat zal ik voor altijd blijven onthouden.”