Son Volt - Sporen van verval

Mei 1997

Een pot koffie, drie sinaasappelsap en een mineraalwater gaan er in amper veertig minuten doorheen. Niet dat Jay Farrar geplaagd wordt door een houten kop en een onlesbare nadorst, hij voelt zich gewoon niet op zijn gemak, zo blijkt al gauw. Zuchtend en steunend, als betrof het een kruisverhoor, perst hij er met pijn en moeite zijn antwoorden uit. “Klopt, een groot prater ben ik inderdaad niet,” beaamt hij haast opgelucht. “Wat je noemt een goed gesprek voeren, heb ik van huis uit niet meegekregen. Wie weet ben ik daarom wel in de muziek verzeild geraakt. Het stelt je immers in staat datgene te zeggen wat je normaal niet onder woorden kan brengen. En raar genoeg doe je dat dan uiteindelijk toch vooral verbaal.”

Bravoure lijkt hem ten enen male vreemd. Waar het gros van de Amerikanen op de middelbare school leert hoe een schijn van zelfvertrouwen en weerbaarheid op te houden, komt hij over als een overjarige college kiddie lijdzaam over zich heen laat lopen. Maar ondertussen gaat Jay Farrar wel mooi zijn eigen gang, sterker nog, zijn groep Son Volt staat zelfs onder contract bij een van de machtigste platenfirma’s ter wereld. En al steekt men dan geen kapitalen in hem, toch liep de verkoop van het geweldige debuutalbum Trace op tot zo’n honderdvijftigduizend. Geen aantal om van achterover te vallen, ware het niet dat zijn goede kennissen The Jayhawks het ondanks de nodige promotie ternauwernood beter doen.

Persoonlijk zal Jay Farrar als laatste hooggespannen verwachtingen koesteren over de commerciële potentie van Son Volt. Niet alleen geniet alternatieve countryrock slechts een marginale populariteit, bovendien maakt hij ook nog eens een behoorlijk in zichzelf gekeerde en daarbij vrij zwaarmoedige variant. Des te gelukkiger prijst hij zich derhalve dat hij niet tot de poplichting van de jaren tachtig behoort. “Als puber hield ik van de Meat Puppets, X, Hüsker Dü en dergelijke, maar dat soort groepen hoorde je bij ons zelden of nooit op de radio,” vertelt hij. “Laat staan dat ze geregeld ergens in de buurt kwamen optreden, want buiten de grote steden waren in die tijd de rockclubs dun gezaaid. Zo zag ik R.E.M. voor het eerst in een recreatiepark, moet je nagaan. Zij en al die anderen hebben voor ons het pad geëffend.”

Zijn vuurdoop als muzikant beleefde de dertigjarige Jay Farrar op de middelbare school in Bellville, een saaie provincieplaats op een kleine drie kwartier rijden van St. Louis. Samen met Jeff Tweedy vormde hij de kern van The Primitives, die hun naam eer aandeden met het naspelen van rudimentaire rockklassiekers als Louie Louie en Twist And Shout. Onder de naam Uncle Tupelo wisten ze met als opstapje de kroegen in de regio hun werkterrein stukje bij beetje uit te breiden. Na twee platen vol lawaaierige post-punk volgde plotseling het geheel akoestische March 16-20, 1992, waarop ze onder meer een stel overgeleverde folknummers nieuw leven inbliezen.

Eenmaal onder contract bij een gevestigde platenfirma besloot Jay Farrar zijn groep in de steek te laten om Son Volt te beginnen. Sindsdien groeide Uncle Tupelo in de Verenigde Staten uit tot een ware legende. De titel van het debuutalbum No Depression bracht het zelfs tot naam van een inmiddels semi-professioneel tijdschrift over alternative country (whatever that is). “Ik weet eigenlijk niet goed wat ik van die mythevorming moet denken,” zegt Farrar meesmuilend. “Die gasten van dat blad lijken mij in ieder geval integer. Ze zetten zich met hart en ziel in om een bepaalde muzikale traditie voor uitsterven te behoeden. Zelf doe ik dat natuurlijk ook, alleen niet zo doelbewust. Maar dat ze Uncle Tupelo zo’n enorme invloed toedichten, vind ik eerlijk gezegd te gek voor woorden.”

Dik twee jaar na de scheiding hebben ze zich eindelijk met elkaar verzoend. Toen Jeff Tweedy met zijn nieuwe groep Wilco onlangs St. Louis aandeed, stond zijn vroegere maat totaal onverwacht voor de deur van de kleedkamer. “De tijd heelt alle wonden,” zegt Jay Farrar met een scheef glimlachje. “Ik begreep zijn bitterheid best wel, net zo goed als hij onderhand snapt waarom ik zo nodig voor mezelf wou beginnen. Een schip met twee kapiteins kan nu eenmaal op den duur geen rechte koers meer varen. We wilden allebei een andere kant op, terwijl we daarnaast te zeer van karakter bleken te verschillen. Wanneer je jarenlang onder allesbehalve luxueuze omstandigheden moet werken, worden de onderlinge verhoudingen zwaar op de proef gesteld. We zaten constant op elkaars lip en op het laatst haalde de een de ander het bloed onder de nagels vandaan.”

Een popgroep die als een bende vrijbuiters in een bestelbus het land afreist, daarvan slijt de romantiek geleidelijk af, zo weet Jay Farrar uit ervaring. Ook het gependel tussen New Orleans en Minneapolis, waar de meeste andere jongens van Son Volt wonen, ging hem de keel uithangen, vandaar dat hij na de breuk met zijn vriendin besloot om naar St. Louis te verhuizen. Die ellenlange autoritten langs de stroom van de Mississippi leverden hem echter wel de nodige inspiratie voor Trace, waarop hij zich geobsedeerd toont door verval en verderf. Het recent verschenen Straightaways kent een niet minder fatalistische teneur, getuige alleen al zinsnedes als fate runs you around en out of chaos runs order and back again. “Kleine observaties,” noemt Jay Farrar zijn beeldende teksten. “De beschaving staat op instorten, dat kan toch iedereen met eigen ogen constateren. Ik doe niets anders dan mijn directe leefomgeving als decor gebruiken voor mijn liedjes.”

Fluitend door het leven lopen, ligt gewoon niet in zijn aard, net zoals de geboren binnenvetter geen enkele moeite om een zekere flair uit te stralen. Men kan hem licht voor indolent verslijten, terwijl zijn mistroostige rootsrock menigeen blijkt af te stoten. “Dat gaat mijn verstand nou echt te boven,” reageert hij enigszins onthutst. “Wanneer ik me om of een andere reden ongelukkig voel, hoor ik juist het liefst de meest desolate countryblues. Al luisterend word ik dan meegesleept naar een catharsis. Beklemmende muziek werkt op mij verheffend. Het helpt me er weer bovenop.”