Robert Ellis - Links van het midden
Zo’n twintig minuten onderweg schonk de Texaan zijn drie muzikanten een glaasje Tennessee whiskey in en zette hij de kloeke vierkante fles aan de mond. Toen ging hun optreden op TakeRoot pas echt loos, vooral in de hogeschoolgitaarduetten. Na afloop beloofde Robert Ellis nochtans: “Volgende keer wordt het beslist beter.” Met zijn hipster kapsel plus dito baardje en gestoken in een knalblauw kostuum met borduursels van zwevende astronauten en ruimtecapsules oogde hij die nazomeravond in de Groninger Oosterpoort even ondefinieerbaar als zijn eclectische muziek klonk. Als erkend countrytalent had hij het zo mogelijk nog sneller dan Sturgill Simpson en Daniel Romano gewaagd de stijlregels van het genre aan zijn cowboylaars te lappen. Zo verblufte zijn derde album The Lights From The Chemical Plant door de even creatieve als gevarieerde arrangementen met elementen uit pop, folk, country, bluegrass, jazz en zelfs progrock. Die bonte mix is op de titelloze opvolger uitgekristalliseerd tot een autonome stijl, waarbij de 27-jarige zanger, gitarist en pianist net als op het podium wordt begeleid door The Perfect Strangers, zijnde gitarist Kelly Doyle, bassist Geoffrey Muller, drummer Michael ‘Tank’ Lisenbe en de op TakeRoot absente pedal steelgitarist Will Van Horn. “Hoe intensiever je als band tourt, des te sneller je uitkomt bij iets eigens.”
“Gisteravond stonden we nog in Houston op het podium, even over enen zaten we in het vliegtuig, vanochtend landden we in Amsterdam en daarna ging het meteen door naar Groningen. De anderen liggen nu op één oor, maar mij wilde het niet lukken een oog dicht te doen. Ik ben net terug van het hardlopen. Tijdens de vlucht heb ik misschien een uurtje geslapen. Vannacht heb ik de nieuwe X-Men en The Hateful Eight gezien. Alleen in de lucht kom ik nog toe aan films. Het touren gaat namelijk praktisch non-stop door. We zitten op een gemiddelde van zo’n driehonderd optredens per jaar. Dat gebeurt overigens uit vrije wil, ik wil namelijk niet degene zijn die zijn eigen momentum afremt. Elk aanbod ergens te komen spelen neem ik indien mogelijk aan, zelfs als het op het absurde af is. We plegen echt roofbouw op onszelf. Een touringcar met chauffeur kunnen we ons vooralsnog niet permitteren, we moeten het doen met een wit busje en een metalen aanhanger voor de instrumenten en de bagage, wat het reizen behoorlijk oncomfortabel maakt. We maken lange dagen en korte nachten. Ik zou er verstandig aan doen eens wat meer te investeren in mijn gezondheid.”
“Home is where you lay your hat, luidt het romantische gezegde, maar ik weet inmiddels wel beter. Een mens kan nu eenmaal niet buiten een vaste stek. De afgelopen twee jaar had ik geen thuisbasis. Sinds een maand bezit ik nu een piepkleine woning in Austin. Veel meer dan een piano, pakweg vijftien gitaren en een bed plus een ladekastje voor mijn favoriete T-shirts staat er niet in. Na mijn scheiding heb ik de meeste spullen van de hand gedaan en de schamele rest opgeslagen in een depot. Ik wilde per se niet in Nashville blijven wonen en voelde er weinig voor me meteen ergens anders te vestigen. Iets van huisraad bezat ik sowieso niet, zodat ik om te beginnen moest overgaan tot de aanschaf van de meest basale benodigdheden, zoals een mok, een lepel en een handdoek. Binnenkort ga ik gordijnen uitzoeken, wat ik al helemaal te hilarisch voor woorden vind. Zeker dat soort bezittingen voelt voor mij als een last. Ik hecht überhaupt niet aan eigendommen. Soms wil ik er gewoon vanaf en, geloof het of niet, dat geldt zelfs voor gitaren. Nee, wat betreft voorwerpen ben ik absoluut niet sentimenteel.”
“Een eigen huis brengt rust en regelmaat. Als je je geen luxe kunt verloorloven, is touren op den duur een uitputtingsslag. We reizen noodgewongen overdag, tenslotte moet een van ons achter het stuur, dus ’s nachts rijden is dan vragen om ongelukken. Je komt aan weinig anders toe dan reizen, optreden en socializen. Wanneer ik een weekje vrijaf heb, schakel ik meteen over op een dagelijkse routine: hardlopen, oefenen en schrijven. Wel speel ik veel liever gitaar dan dat ik aan nieuwe liedjes werk. Aan invallen en ideetjes ontbreekt het me niet en het rangschikken van al die korte notities gaat me ook makkelijk af, maar daar vervolgens iets van maken kost me heel wat hoofdbrekens. Ik moet me er echt toe dwingen ervoor te gaan zitten. Ik probeer het zo lang mogelijk uit te stellen: een beetje opruimen, even de krant van gisteren lezen, een paar boodschapjes doen. Gitaar spelen daarentegen is voor mij een vorm van meditatie. Met de metronoom aan ontelbare malen dezelfde drie noten herhalen teneinde een motiefje perfect te krijgen, is als tig keer een mantra opzeggen. Het onderbewuste neemt de vingeroefeningen voor zijn rekening, zodat je je ondertussen in je hoofd met iets totaal anders kunt bezighouden.”
“Intensief oefenen is onder muzikanten allang niet meer de gewoonste zaak van de wereld, terwijl iemand als Charlie Parker toch nooit zo’n fenomenaal saxofonist was geworden als hij zich niet de longen uit het lijf had geblazen. Kelly en ik houden hooguit een uurtje per dag over om samen jazz te spelen. Veel te weinig, maar net genoeg om gefrustreerd te raken. Complexe solo’s van virtuoze gitaristen uitschrijven is trouwens ook heel leerzaam, net zoals coveroptredens, wat we in onze begintijd in Houston eens per week deden. Zo verzamelen we allerlei invloeden om ons muzikale vocabulaire uit te breiden. Ik wil niet gebonden zijn aan het americana-idioom, waarmee ik het er voor mezelf carrièrematig niet makkelijker op maak. Het genre heeft me een behoorlijke aanhang bezorgd, maar het publiek kan me daarom nog niet opeisen. Ik hoor nergens bij. Muzikaal laat ik me aan niets en niemand iets gelegen liggen. In die zin voel ik me verwant met Joanna Newsom en Blake Mills, twee van mijn favoriete artiesten, die ook verkiezen zich ergens links van het midden op te houden.”
“Veel hedendaagse muziek klinkt zo keurig en zo veilig, vooral binnen het americana-genre, waar ze als de dood lijken de luisteraar tegen de borst te stuiten. Alles moet tot in de details perfect uitgevoerd, wat het voor mij strontvervelend maakt om naar te luisteren. Geef mij maar Thelonious Monk. Toen ik hem voor het eerst hoorde spelen, vond ik het juist zo opwindend door die technische incorrectheid. Tijdens de eerste opnamesessie voor mijn jongste album stelde ik voor te beginnen met een vrije improvisatie van drie tot vijf minuten, gebaseerd op een akkoordenwisseling in de toonsoort en het tempo van een liedje dat pas een week later aan de beurt kwam, zodat we die twee stukken later probleemloos aan elkaar konden lassen. Met die improvisatie hoopte ik de anderen het gevoel te geven dat ze zich niet aan de regels hoefden te houden. Ze konden spelen wat in hun hoofd opkwam. Nu ben ik van nature niet iemand om alles aan het toeval over te laten. De arrangementen hadden we vooraf goeddeels uitgewerkt en ingestudeerd, maar ik heb toch nog een paar studiodagen uitgetrokken om te experimenteren. Op het podium mogen we ons ook graag uitleven in de instrumentale passages, die we dan uitspinnen totdat ze ontaarden in pure noise. Ik houd er namelijk wel van als een stuk muziek schuurt en knarst.”
“Die nieuwe plaat van mij laat zich onwillekeurig beluisteren als een break-up album, want mijn scheiding heb ik niet geheim weten te houden. Het stuklopen van mijn huwelijk vormde zeker een bron van inspiratie, maar ik wilde er beslist geen egodocument van maken. Van lichtende voorbeelden als Randy Newman, Paul Simon, Joni Mitchell en John Prine heb ik opgestoken dat je als tekstdichter beter in de huid van een fictief personage kunt kruipen. Zodoende bekijk je jezelf door de ogen van een ander, waardoor je iets ziet wat anders misschien aan je blikveld onttrokken zou blijven. Bovendien durf je bij monde van een ander dingen uit te spreken en op te biechten die je normaal gesproken voor je zou houden. Wanneer je de verbeelding loslaat op het leven, verdicht je de werkelijkheid en dring je door tot de kern van de zaak. De waarheid is niet letterlijk, de diepste waarheid is kosmisch. Zo kwam ik tot het inzicht dat je eigenlijk niets werkelijk in de hand hebt. Hoe obsessief ik ook probeerde mijn huwelijk te redden, het is me uiteindelijk niet gelukt. Waarop ik besloot mijn controledrift te laten varen. Ik sta nu met een roekeloos soort onverschilligheid tegenover de toekomst. Onverschrokken vervolg ik mijn weg.”