Nits - Vitaal in de weer

November 2003

Als een van de weinige Nederlandse popgroepen wisten de Nits met kunstige en tegelijk speelse muziek een internationale loopbaan op te bouwen, die na hun commerciële glorietijd, met als hoogtepunt de alweer bijna vijftien jaar oude live-dubbelaar Urk, gewoon bleef doorlopen. Inmiddels staan ze aan de vooravond van hun dertigste verjaardag, waarbij een uitgebreide Europese tournee gepaard gaat met een fonkelnieuw album, dat in weerwil van de nostalgische titel 1974 een klinkend bewijs van hun artistieke vitaliteit blijkt. “Ach, er bestaat nu eenmaal de behoefte om markeringspunten in een carrière te zetten, ook al valt tijd op zich niet te meten,” aldus voorman Henk Hofstede (52), van wie deze zomer nog de verstilde soloplaat Het Draagbare Huis verscheen. “Ik bedoel, sommige periodes waren zo intens, dat je die jaren minstens dubbel kunt tellen.”

Bij jullie nieuwe album zit een bonus-dvd met een aantal live-nummers door de jaren heen. Al kijkende valt dan vooral op dat er eigenlijk niets is waar jullie je achteraf voor hoeven te generen.

“Nee, dat is waar. Natuurlijk zitten er naïveteiten in het oeuvre, maar dat kan gewoon niet anders, want als twintiger heb je tenslotte nog heel wat te leren. Er zit echter geen rotzooi tussen en ik vind alle stappen te begrijpen. Ik heb dan ook nergens spijt van. Spijt hoort trouwens niet bij het creatieve proces, tenminste als je altijd je eigen dingen hebt gemaakt en daarbij geprobeerd hebt zo radicaal, inventief en persoonlijk mogelijk te blijven. Er is bij ons nooit iets onder de verkeerde omstandigheden of onder druk van commerciële krachten in mekaar gezet. We hebben altijd alles in eigen hand gehouden, tot en met de vormgeving toe. En we hebben ons nooit door de waan van de dag laten leiden, waardoor geen enkele plaat van ons zózeer door de tijd is ingehaald dat het ronduit lachwekkend wordt. Vanaf het prille begin zijn we in de kern ook een hele ernstige band geweest, ondanks alle luchtigheid en plezier die er in onze muziek zit. Als je sommige tv-opnamen van vroeger nu weer eens bekijkt, dan zien we er ontzettend jong uit, maar we klinken al heel oud.”

Wat ook zo kenmerkend voor de Nits is: jullie houden er nadrukkelijk artistieke pretenties op na, maar het resultaat komt nooit pretentieus over.

“Ik mag het hopen. Kijk, wil het ooit echt wat worden, dan moet je pretenties hebben, jezelf doelen en uitdagingen stellen. Je moet jezelf in je werk kunnen verliezen en daarbij op de koop toe nemen dat je er misschien soms in zult verdwalen. Het is nu en dan wel eens bombastisch geweest wat we hebben gemaakt, maar pretentieus kan ik het absoluut niet vinden, omdat er toch altijd ook een soort nuchterheid in zit. Die nuchterheid is het gevolg van het groepsproces, de wisselwerking binnen een heel team, waarbij ik ook denk aan de geluidsman en de andere mensen met wie we vast werken. En dan zijn er nog de bevriende collega’s, die ik met volle interesse volg. Ik wil maar zeggen: ik zit heus niet muziek te maken op een onbewoond eiland. Verder is het heel belangrijk om van tijd tot tijd afstand van de band te nemen. We hebben bewust af en toe lange pauzes ingelast, waarin ieder van ons zijn eigen weg kon gaan. Als je op avontuur bent geweest en de draad weer oppakt, dan blijk je ineens allemaal radicaler dan gewoonlijk: weg met het verleden, laten we gaan doen wat ons nu op dit moment bezighoudt.”

Jullie lijken ook nog niets van je artistieke onbevangenheid te hebben verloren.

“Ja, die onbevangenheid moet je zien te behouden. Een heleboel popmuzikanten worden in de loop van de tijd cynisch, wat vaak te maken met het feit dat dingen opschuiven. Je bent op zekere dag niet langer het nieuwe talent, dat in het middelpunt van de belangstelling staat. Dan krijg je een soort teleurstelling of weemoed, die al gauw omslaat in cynisme, zeker als je onder commerciële druk komt te staan. Wij hebben daar gelukkig helemaal geen last van. Tijdens een gesprek laatst op de radio liet Def P. zich tegenover mij ontvallen dat de Nits eigenlijk hartstikke underground zijn. In zekere zin heeft hij daar gelijk in, want we kruipen bijna overal onderdoor, terwijl we toch in Berlijn, Parijs en Helsinki in de grotere zalen staan.”

Je moet wel het nodige opbrengen om een internationale carrière op te bouwen, is het niet?

“Het lukt alleen maar als je er op een gegeven moment echt aan begint. Hoeveel popmuzikanten hier in Nederland zijn het niet ooit van plan geweest, maar als het er eenmaal op aankwam daadwerkelijk de grens over te steken, zagen ze er uiteindelijk toch maar van af. Het lijkt zo’n enorme stap, terwijl dat lang niet altijd het geval hoeft te zijn. Het is wel afzien geblazen en bovendien vaak ontnuchterend: daar sta je dan in de Quasimodo in Berlijn voor anderhalve man en een paardenkop in de hoop dat er volgend jaar honderd mensen zullen komen opdraven. Zonder een flinke dosis optimisme red je het dan niet, waarbij dat optimisme overigens soms sneller dan verwacht bewaarheid werd. Zo hebben we het meer dan eens meegemaakt dat er zich die eerste keer onder het publiek belangrijke mensen bevonden, die zich uit pure bewondering voor de muziek sterk voor ons wilden maken en zodoende onze carrière in dat land van de grond hebben geholpen. Want het moet natuurlijk wel groeien, anders trek je het op den duur niet meer, laat staan dat je er van kunt leven. Touren in het buitenland is sowieso zo’n kostbare onderneming, dat je beter in Nederland kunt blijven als je goed geld wilt verdienen. Maar ja, ik heb nu eenmaal de behoefte om ook voor Finnen en Grieken op te treden, omdat ik de dingen die ik maak graag wil testen in andere culturen. Voor mij als scheppend artiest is dat van wezenlijk belang.”

In je teksten heeft altijd al een zekere melancholie gezeten, maar de laatste jaren lijk je bijna geobsedeerd door vervreemding, vergankelijkheid en verdwijning.

“De dood speelt inderdaad een belangrijke rol. Al schrijvend duikt hij steeds weer op, hoewel ik toch helemaal niet zo’n vrezend mens ben. Op mijn leeftijd word je er natuurlijk vaak mee geconfronteerd, maar zelf zie ik me nog een behoorlijk lange periode heel vitaal in de weer. Aan de andere kant is daar het besef dat ik inmiddels méér verleden dan toekomst heb. Naarmate je ouder wordt, verandert bovendien je perceptie van tijd: alles lijkt veel korter te duren. Als je dan zoals ik nog het een en ander van plan bent, krijg je vanzelf het idee dat de tijd begint te dringen. Vandaar dat ik zo belachelijk hard blijf werken. Bij het afmaken van onze nieuwe plaat deze ongelooflijk mooie zomer leek Amsterdam wel één groot terras. Dan fiets ik daar vanaf oost op weg naar onze studio in west helemaal doorheen met een memorecordertje in mijn hand om alvast wat aan de teksten verder te werken. Ik moet er niet eens aan denken om lekker in de zon te gaan zitten, dan zou ik me gewoon schuldig voelen. Verpozingen zijn uit den boze als je nog heel wat te doen hebt, terwijl de tijd al begint te dringen. Het is kort dag, ik heb absoluut geen tijd meer te verliezen.”