Nick Lowe - Éminence grise
Vroeger scoorde hij hits als I Love The Sound Of Breaking Glass, Cruel To Be Kind en Half A Boy And Half A Man. Hij produceerde klassieke albums van The Damned, Elvis Costello en Graham Parker. En hij werkte samen met onder anderen Johnny Cash, John Hiatt en Dave Edmunds. Tegenwoordig komt de opgeruimde Engelsman alweer sinds een jaar of vijftien om de zoveel tijd op de proppen met een intieme prachtplaat als het recent verschenen At My Age, opnieuw een melancholieke melange van country, soul en jazz voor de eenzamen der nacht. “Ik word steeds beter in wat ik doe,” aldus de zilvergrijze Nick Lowe (58). “Dat is geen grootspraak van mij, maar gewoon een nuchtere constatering.”
Net als The Impossible Bird, Dig My Mood en The Convincer is At My Age een plaat zonder special effects.
“Ja, zo worden ze vandaag de dag bijna niet meer gemaakt, dus een groot publiek kan ik wel schudden. Praktisch iedereen vindt het krakkemikkig klinken, terwijl het mij eerder aan ouderwets handwerk doet denken, iets wat men tegenwoordig kennelijk niet meer zo op waarde weet te schatten. Ik hou nu eenmaal van dat zogenaamd ondergeproduceerde geluid, niet in de laatste plaats omdat het in mijn voordeel werkt waar het gaat om mijn nevencarrière als liedjesschrijver. Mijn platen zijn wel degelijk gearrangeerd en er spelen voortreffelijke muzikanten op mee, maar toch lijken ze een beetje op veredelde demo’s. Zodoende krijgen artiesten en producers al gauw het idee dat er van die op zich niet onaardige nummers nog echt wat te maken valt. Al met al word ik best vaak gecovered, zij het lang niet altijd door zulke beroemdheden als Johnny Cash, Rod Stewart, Diana Ross en Solomon Burke.”
Je grootste klapper is natuurlijk (What’s So Funny ’Bout) Peace, Love And Understanding door Curtis Stigers op The Bodyguard, de best verkochte soundtrack aller tijden.
“Dat nummer zou vast en zeker in de vuilnisbak van de geschiedenis zijn beland als Elvis Costello het niet eind jaren zeventig op de plaat had gezet. Inmiddels is het aantal covers opgelopen tot ettelijke tientallen, waarvan die van Curtis Stigers in artistiek opzicht beslist niet de meest geslaagde mag heten, om het zo maar eens te zeggen. Desalniettemin zijn hij en ik gezworen vrienden, zoals iedereen ongetwijfeld zal begrijpen. De meest recente opname staat trouwens op het nieuwe album van The Holmes Brothers, een geweldige versie die mij letterlijk tot tranen toe beroerde. Er zit in dat liedje een soort sentiment dat helaas nooit zal dateren. Ik kan me nog levendig herinneren hoe verrast ik was toen me die titel in een onbewaakt moment te binnenschoot. Het was mijn allereerste oorspronkelijke idee, nadat ik al die jaren met Brinsley Schwarz alleen maar pastiches had gemaakt. In die dagen werd de hippiefilosofie door de een na de ander verruild voor een door cocaïne gevoed cynisch wereldbeeld. Men begon steeds sarcastischer af te geven op het utopisme van de jaren zestig en zo kwam ik opeens op die oude hippie: ‘Hé, jullie zitten ons dan wel in de maling te nemen, maar wat is er eigenlijk zo belachelijk aan vrede, liefde en begrip, man?’ Het was triest en grappig tegelijk, dus vooral de toon luisterde zeer nauw, dat besefte ik terdege. Zorg dat het open blijft staan voor interpretatie, hield ik mezelf voor, verkloot het nou niet.”
Dankzij Curtis Stigers hoefde je je nooit meer om je carrière te bekommeren, je kon voortaan rustig je eigen gang te gaan.
“Het was een geschenk uit de hemel. Na mijn kortstondige carrière als popster, die liep van de late jaren zeventig tot de vroege jaren tachtig, was het langzaamaan bergafwaarts gegaan. Begin jaren negentig was ik zo goed als uitgerangeerd. Ik kon er niet wakker van liggen, want ik was indertijd een zware alcoholist aan het eind van zijn Latijn. Bovendien moest ik er niet aan denken om tot in lengte van dagen te blijven doorgaan met datgene te doen waar ik als jongeling ooit mee was begonnen – voor je het zelf weet, ben je te pathetisch voor woorden. Ik wilde mezelf artistiek opnieuw uitvinden, al maakte ik me geen enkele illusie dat ik een tweede kans zou krijgen. Op papier had ik het niet slecht gedaan, terwijl ik voor mijn gevoel nog niet echt was begonnen. De grote vraag was alleen hoe je het moet aanpakken om als artiest op rijpere leeftijd geloofwaardig over te komen. Muzikaal wist ik het wel zo’n beetje, het grote probleem waren de teksten. Je wilt niemands intelligentie beledigen, maar de mensen evenmin bombarderen met intellectualistisch taalgebruik, dat tot overmaat van ramp het ritme van de compositie verpest. Na enkele geaborteerde pogingen gebeurde er iets rampzaligs in mijn privéleven: mijn hart werd gebroken en wel op zo’n verschrikkelijke manier dat het gewoon niet mooier kon. En hoezeer ik ook van slag was, toen lukte het me opeens om de gevoelens van een volwassene op een elegante, ongekunstelde en navoelbare manier te verwoorden, net zoals dat lang geleden gebeurde in de klassieke countrymuziek. Enfin, rond diezelfde tijd viel de cheque voor Peace, Love And Understanding op de mat, wat me weer in staat stelde om het album precies zo op te nemen als ik het in mijn hoofd had. Alles viel plotseling op zijn plaats.”
Over welk liedje van jezelf ben je nou het meest tevreden?
“Pfoeh! Je bent geneigd het meest succesvolle liedje te noemen, want daarmee heb je tenslotte de meeste mensen plezier weten te bezorgen. Na Peace, Love And Understanding zou dat dan I Knew The Bride (When She Used To Rock ’N’ Roll) zijn. Weet je wie helemaal gek van dat nummer zijn? De cajuns, die spelen het werkelijk te pas en te onpas. En om de zoveel tijd krijg ik weer eens ergens van iemand met tranen in zijn ogen te horen dat ze het op hun bruiloft hebben gedraaid. Maar om op de vraag terug te komen: ik moest eigenlijk gelijk denken aan Man That I’ve Become van zo’n jaar of tien geleden. Wanneer ik het tijdens een concert uitvoer, voelt het aan alsof ik een cover doe – een goed teken, dat ik overigens wel bij meer van mijn liedjes heb. Het omgekeerde gebeurt trouwens ook: bij alle covers die ik zing, heb ik het idee dat ze van mijzelf zijn, zo eigen heb ik ze me gemaakt. Misschien noemde ik Man That I’ve Become wel omdat het zo’n klein en eenvoudig liedje is. Het vergt namelijk echt ontstellend veel werk om iets van nog geen drie minuten te laten klinken alsof het geen bloed, zweet en tranen heeft gekost – soms zit ik er maanden op te pielen. Niet dat het vroeger nou wezenlijk sneller ging, ik was toen vooral veel luier. Ik nam gewoon niet de tijd om een op zich goed idee zorgvuldig uit te werken. Als een liedje niet meteen lukte, gooide ik het ijskoud weg, want een nieuwe inval liet toch nooit lang op zich laten wachten. Fantastisch eigenlijk, zo’n constante inspiratie, al blijft het eeuwig zonde van al die verprutste ideeën.”
Jouw muziek is typisch Amerikaans en tegelijkertijd op-en-top Brits. Hoe komt dat?
“Amerikaanse muziek is me met de paplepel ingegoten. Mijn pa zat bij de luchtmacht en bijna overal waar hij was gestationeerd, of het nu in Duitsland was of ergens in het Midden-Oosten, was ook het Amerikaanse leger genesteld. En waar Amerikaanse soldaten gelegerd waren, had je uiteraard American Forces Network Radio. Op AFN hoorde ik voor het eerst al die wonderbaarlijke muziek, die ze bij de BBC nooit draaiden. Alleen al die namen: Lefty Frizzell, Ferlin Husky, Howlin’ Wolf, Charlie Feathers – het leek wel of die gasten van Mars kwamen. Als jochie begreep ik het misschien niet helemaal, bepaalde muziek vond ik zelfs angstaanjagend, maar het fascineerde me allemaal mateloos. Die platen zelf kon je in Engeland nergens kopen, wat de weg vrijmaakte voor al die lichtelijk verwaterde versies van Britse makelij, die mij daarom nog wel konden bekoren. Vooral skifflemuziek en dan met name Lonnie Donegan is voor popmuzikanten van mijn generatie van enorme invloed geweest – en het is dát element wat mijn werk zo uitgesproken Brits maakt.”
At My Age heeft zes jaar op zich laten wachten als gevolg van wat jij zelf omschrijft als diverse drama’s in de privésfeer.
“Ja, twee jaar geleden ben ik min of meer onverwacht vader geworden van een zoon. Mijn hele leven heb ik niets gehad met kinderen, laat staan dat ik er zelf eentje wou, maar toen het dan alsnog gebeurde, sloeg ik natuurlijk als een blad aan de boom om. Ik vind hem het geweldigste jochie van de hele wereld en tegelijkertijd is hij een blok aan mijn been. Veertig jaar lang heb ik een egocentrisch bestaan geleid en nu moet ik me opeens om een kind bekommeren – én zijn lieve mama, niet te vergeten. Daarnaast heb ik in vrij korte tijd mijn beide ouders verloren. Ze waren hoogbejaard, dus ik kan niet claimen dat het een tragedie was, temeer daar ze een prachtig leven hebben genoten. Hun overlijden heeft me ook niet dieper aan het denken gezet over de eindigheid, wat overigens niet alleen te maken heeft met de geboorte van mijn zoon. Helemaal aan het begin van mijn carrière heb ik de dood namelijk eens recht in de ogen gekeken toen ik op het podium van de Marquee bijna geëlektrocuteerd werd. Het was zo’n elektrische schok waarbij je niet meteen los kon laten. Zodoende heb ik een aardig idee gekregen van wat het is om te sterven en eigenlijk vond ik het niet zo alarmerend – er komt een verbazingwekkend gevoel van rust over je heen. En weet je, dat verhaal dat je vlak voordat je je laatste adem dreigt uit te blazen je in een paar seconden nog even je hele leven aan je voorbij ziet flitsen? Dat is absoluut geen fabeltje.”