Michelle Shocked - Huisgemaakte muziek
Het idee kreeg ze op vakantie met haar vader. In een opwelling had ze gevraagd of hij er misschien voor voelde samen met haar een bezoek te brengen aan een vriendin die ergens hoog in de Ozark Mountains woont. En om de lange reis vanuit Dallas een avontuurlijk tintje te geven, had ze meteen maar voorgesteld om te gaan liften. Nou, dat leek hem wel wat. Eenmaal op de terugweg werden ze allebei een beetje wagenziek en nam pa het initiatief over. In Memphis wist hij de eigenaar van een sleepboot te overreden hen mee te nemen en zo waren ze in vijf dagen tijd over de Mississippi helemaal naar Baton Rouge afgezakt. Als tegenprestatie hadden ze voor de kapitein allerlei liedjes gepeeld op hun mandolines. “Daar in het stuurhuis werd het plan voor mijn nieuwe plaat geboren.”
Michelle Shocked heeft Arkansas Traveler opgedragen aan ‘Dollar’ Bill Johnston, die zichzelf op zijn vijfendertigste uit een boek mandoline leerde spelen, waardoor zij en haar broer ook de smaak te pakken kregen, zodat ze na verloop van tijd gezellig met zijn drieën homemade jam zaten te tokkelen. Vijftien was ze toen, half zo oud als nu, een rebelse meid die constant in de clinch lag met haar mormoons gezinde moeder en stiefvader. Waarom haar ouders het eigenlijk goedvonden zou ze werkelijk niet weten, maar de zomervakanties mocht ze gelukkig doorbrengen bij haar vrijgevochten pa.
Bij ‘Dollar’ Bill was altijd muziek in huis. Draaide hij geen platen van Guy Clark, Big Bill Broonzy of Doc Watson, dan speelde hij wel met zijn vrienden op de achterveranda oude folkdeuntjes. En als ze uitstapjes maakten, gingen ze vaak naar bluegrassfestivals in de wijde omgeving van Dallas. “Wat er op het podium gebeurde, interesseerde me geen zier. Ik rende de hele dag alleen maar achter de jongens aan. Maar terwijl je over dat veld rondliep, hoorde je op de achtergrond voortdurend die muziek. Vroeg of laat moest je er wel door gepakt worden, of je nou wilde of niet.”
Een jaar of tien geleden begon ze zelf liedjes te schrijven, die ze vertolkte wanneer de gelegenheid zich voordeed, Op het Kerrville Folk Festival bijvoorbeeld, waar ze een paar keer als vrijwilligster werkte, hebben ze een open podium, dat wil zeggen een plek onder een boom, waar aspirant-artiesten aan een of andere gevestigde singer-songwriter mogen laten horen wat ze kunnen. Toen ze vernam dat een van die sessies werd voorgezeten door haar grote idool Guy Clark, trok ze de stoute schoenen aan. “Terwijl ik mijn liedje bracht, zag ik hem vanuit een ooghoek goedkeurend knikken. Dat kon voor mij maar één ding betekenen: nu hoor ik ook bij de club.”
Mei 1986 was dat, ze zal het nooit vergeten, want datzelfde weekeinde werd ze namelijk niet alleen door Guy Clark in haar talent bevestigd. De baas van een onafhankelijke Britse platenfirma raakte dermate onder de indruk van het zingende punkmeisje met haar akoestische gitaar, dat hij haar per se met zijn draagbare cassetterecorder wilde opnemen. Gezeten bij een dovend kampvuur speelde ze een aantal van haar liedjes in het gezelschap van tsjirpende krekels met in de verte het geronk van passerende vrachtwagens.
The Texas Campfire Tapes ging in Engeland liefst twintigduizend maal over de toonbank, hetgeen haar prompt een contract met een gevestigde maatschappij opleverde. Maar iemand die het op haar zestiende thuis voor gezien hield, die ooit ergens in de heuvels bivakkeerde en om die reden in een psychiatrische inrichting was opgesloten, die deel uitmaakte van de krakersbeweging, die als demonstrante diverse malen was gearresteerd, kortom, iemand die zich afzette tegen elke vorm van gevestigde orde - kon zo’n subversief element wel functioneren binnen de kapitalistische muziekindustrie? “Tja, dat vroeg ik me inderdaad af. Aan de andere kant kon ik die kans niet laten schieten. Zo lang ik het spel op een manier weet mee te spelen dat ik in woord en daad de goede zaak blijf dienen, valt mij moeilijk iets te verwijten. Natuurlijk word je op de duur gecorrumpeerd, dat hoeft niemand mij te vertellen, maar als het zo ver komt, dan stap ik gewoon uit het systeem.”
Hoewel ze in haar liedjes allerlei maatschappelijke misstanden ook weer niet al te indirect aan de kaak stelt, zou ze haar teksten beslist niet expliciet geëngageerd willen noemen. Haar vrees propagandistisch over te komen daargelaten, ze mist nu eenmaal de ideologische achtergrond en dus het nodige zelfvertrouwen om zich op te werpen als een muzikale spreekbuis. “Ik schrijf vanuit de wetenschap dat aan elke levensgeschiedenis een groter verhaal vastzit. Het politieke persoonlijk maken, daar vind ik mezelf eerlijk gezegd best goed in.”
Over popmuziek met een politieke boodschap gesproken, die wordt negen van de tien keer gekenmerkt door holle retoriek, als je het haar vraagt. En rock ’n’ roll in het algemeen is geïnstitutionaliseerde rebellie, een teken van repressieve tolerantie bij de gratie dat men er grof geld mee kan verdienen. Verder moet haar nog van het hart dat ze er in zuiver artistiek opzicht allesbehalve een hoge pet van op heeft. “Als ik op televisie zo’n flitsend figuur zie die één simpele noot uit zijn elektrisch versterkte instrument haalt, terwijl hij er een gezicht bij trekt alsof hij helse pijnen doorstaat, moet ik altijd denken aan iemand als Doc Watson, die rustig op een stoel gezeten de meest ingewikkelde klanken uit zijn akoestische gitaar tovert. Dat is de invloed van mijn vader, hè, die sluwe vos.”
Ze weet niet waar ze nog allemaal naar toe zal gaan, Michelle Shocked, maar ze weet wel waar ze vandaan komt - Oost-Texas en dat kun je in haar muziek horen ook. Neem Short Sharp Shocked, het album waarmee ze in 1988 als singer-songwriter bij wijze van spreken cum laude provomeerde aan de universiteit van Guy Clark. Die plaat werd trouwens geproduceerd door Pete Anderson, “zo’n gast uit Hollywood met een satellietschotel en een autotelefoon”. Desondanks konden ze het verrassend goed met elkaar vinden, reden waarom ze hem voor de in 1989 verschenen opvolger Captain Swing carte blanche gaf, “met dien verstande dat de arrangementen moesten refereren aan de western swing van Bob WilIs & His Texas Playboys”. Arkansas Traveler ten slotte smaakt naar de homemade jam, zoals ze die vroeger placht te speelden met haar vader en haar broer.
Om eindelijk op die boottocht over de Mississippi terug te komen: de liedjes die zij en haar pa toen op hun mandolines tokkelden, waren fiddle tunes van soms wel anderhalve eeuw oud. Veelal stammen ze uit het tijdperk van de black face minstrels: blanke artiesten met zwart geschminkte gezichten die negers naäapten. Sla de historische werken er op na en je vindt zo goed als niets over die tak van amusement. “Die traditie is botweg uit de geschiedenis geschreven, omdat ze voor racistisch wordt versleten. Maar men wilde helemaal niet de spot drijven met zwarten, het was een manier om een vreemde cultuur te kunnen interpreteren, net zoals ze in het klassieke theater maskers droegen.”
Voor Arkansas Traveler adapteerde ze een stel van die merendeels instrumentale vioolwijsjes en schreef er passende teksten bij. De opnamen vonden plaats op zulke verscheidene lokaties als een raderboot, een schuur, een antiekwinkel en een dokterspraktijk, waarvoor ze van Los Angeles naar Memphis en Woodstock tot aan Dublin en Sydney moest reizen. De veertien gevarieerde liedjes worden uitgevoerd met een groot aantal van haar favoriete artiesten, onder wie rhythm ’n’ blues-veteranen als Pops Staples, Taj Mahal en Clarence ‘Gatemouth’ Brown, bluegrassvirtuozen als Doc Watson, Jimmie Driftwood en Alison Krauss, folkrockers als The Hothouse Flowers, Uncie Tupelo en The Messengers, en countryrockers als Bernie Leadon, Levon Helm en Albert Lee. “Ik wilde die traditionele liedjes nieuw leven inblazen en daarom koos ik ook niet voor puristen, maar vroeg ik mensen die zelf hun weg in het muzikale verleden hebben gezocht teneinde uit te vinden hoe ze er in alle bescheidenheid een zekere continuïteit aan konden geven.”
Arkansas Traveler, overigens niets minder dan een meesterwerk, zal in het folkwereldje met gemengde gevoelens worden ontvangen, daar durft ze om te wedden. Het wemelt er immers van de fundamentalisten en dan doelt ze niet in de laatste plaats op de festivalorganisatoren. “Die beschouwen hun jaarlijkse manifestatie als een soort van Mekka, waar alle gelovigen eigenlijk verplicht naar op bedevaart zouden moeten.” Daarentegen is het wel een subcultuur die geen generatiekloof kent, hetgeen tenminste de garantie biedt dat haar artistieke erfgoed niet wordt verkwanseld. “Het is een muziekvorm die tot in alle eeuwigheid zal blijven doorgroeien - net als onkruid, dat vergaat ook nooit.”