Mark Olson - Uit de schaduw van The Jayhawks

December 2007

Als het al geen pijpenstelen regent, dan miezert het wel verraderlijk. Niemand lijkt bestand tegen deze ongemeen deprimerende herfstdag, totdat even over vieren een zonnig gehumeurde Amerikaan het catacombencafé van de Paradiso komt binnenwandelen. Voor de zevende week op rij trekt Mark Olson samen met de Noorse zangeres, percussioniste en pianiste Ingunn Ringvold en de Italiaanse violist en gitarist Michele Gazich door Groot-Brittannië en West-Europa om er in kleine clubs zijn doorleefde countryfolkliedjes ten gehore te brengen. Zo stonden ze gisteravond voor alweer hun tiende Duitse optreden van deze herfsttour nog in Keulen, van waaruit het amicale drietal zojuist per trein in Amsterdam blijkt te zijn gearriveerd. “Heerlijk geslapen onderweg,” zegt de sjofel ogende troubadour vergenoegd. “Voor de tweede keer vandaag begin ik fris en vrolijk aan de dag.”

Mark Olson (46) is een Americana-icoon, al zal hij zich daar nimmer op laten voorstaan, niet in de laatste plaats omdat status hem geen fluit interesseert. Jay Farrar en Jeff Tweedy mogen dan met het legendarische Uncle Tupelo gelden als de erkende pioniers van de alt-country, maar zij keken eind jaren tachtig nog hoog op tegen The Jayhawks, de band van Olson en zijn maat Gary Louris, die de aloude countryrock nieuw leven wist in te blazen. Op voorspraak van George Drakoulias, de ontdekker en producer van The Black Crowes, kwam het viertal uit Minneapolis onder contract bij het label van Rick Rubin. Zelfs de popbladen in de Verenigde Staten gaven hoog op over het tegenwoordig als klassieker bestempelde Hollywood Town Hall en de beslist niet mindere opvolger Tomorrow The Green Grass. Alle inspanningen en investeringen ten spijt werd echter al gauw zonneklaar dat The Jayhawks het nooit verder zouden schoppen dan een cultstatus.

“Persoonlijk hoefde ik niet zo nodig carrière te maken, maar de andere jongens in de band hadden die ambitie wel degelijk,” vertelt Olson. “Als gesjeesde student had ik bijna vijf maanden door Europa getrokken. Die verscheidenheid aan culturen, al die verschillende landen met hun eigen taal, geschiedenis en denkrichtingen - daar wilde ik me heel graag in onderdompelen, dat was mijn drijfveer om met de band hier terug te komen. Alleen pakte dat allemaal totaal anders uit. The Jayhawks was een machinerie met een roadmanager, een crew, een tourbus en, niet in de laatste plaats, een strikte dagindeling. Ik had geen enkele bewegingsvrijheid. Ik werd er langzamerhand knettergek van.”

Nu alweer bijna vijftien jaar geleden maakten The Jayhawks hun Nederlandse podiumdebuut in de hoofdstedelijke Melkweg met een onvergetelijk concert, waarbij de organische duetzang net zo sterk is bijgebleven als het ongebruikelijk lage geluidsvolume. Tijdens de navolgende tournee bleek de melodieuze countryrock nogal wat aan subtiliteit te hebben ingeboet en toonde Olson zich nog chagrijniger dan de vorige keer. “De lol was er voor mij binnen de kortste keren af. Het werd al gauw meer rock dan folk. Plus dat de muziek echt veel te hard was. Dat knallende drumgeluid bij concerten – welke idioot is daar ooit mee begonnen? Ik kon er na verloop van tijd ook fysiek gewoon niet meer tegen. Bovendien zette het vele reizen onze vriendschap zwaar onder druk. Vier of vijf volwassen mannen die constant met elkaar moeten optrekken, is allesbehalve een gezonde situatie. Dat ik momenteel rondtrek met een Noorse vrouw en Italiaanse man, is dan ook bepaald geen toeval – het is juist een doelbewuste keuze.”

Halverwege de jaren negentig hield Mark Olson het voor gezien bij The Jayhawks. Pas getrouwd vestigden hij en de excentrieke singer-songwriter Victoria Williams – de ex van Peter Case – zich in Joshua Tree, een veredelde nederzetting in de gelijknamige woestijn in Zuid-Californië. Buiten de dorpsgrenzen lagen daar verspreid bouwvallige huisjes, die inmiddels praktisch allemaal door muzikanten en kunstenaars zijn gekocht en opgeknapt. “Mooi is het er niet, wel wijdopen. Het behoort tot de laatste restjes wildernis van Noord-Amerika, in die zin dat het gebied nog niet helemaal is ontgonnen. Dat je er kunt telefoneren, dat je er stromend water hebt, dat je er een stekker in een stopcontact kunt steken, ervaar je dan ook als een hele sensatie.”

Met Williams aan zijn zijde begon Olson opnieuw onder de naam The Original Harmony Ridge Creek Dippers, daarbij geruggesteund door huisvriend Mike Russell, die bij The Jayhawks op hun eerste Europese tournee viool had gespeeld. Alle zaken regelde het drietal zelf, wat onder meer inhield dat hun albums vol rustieke countryfolk behalve bij optredens aanvankelijk alleen per postorder verkrijgbaar waren. “Victoria en Mike wilden het liefst alles in eigen hand houden, maar aangezien zij absoluut niet praktisch en zakelijk bleken, kwam het al gauw helemaal op mij neer, tot en met het inpakken van de cd’s aan toe. Toen we eenmaal op uitgebreide schaal gingen touren, kon ik het onmogelijk meer bolwerken. En het ontbrak ons aan geld om iemand in dienst te nemen, vandaar dat we na verloop van tijd onderdak zochten bij een gevestigd label. Ondanks alles bewaar ik juist aan die begintijd de beste herinneringen: we waren een freaky folk band, waar wel iets magisch van uitging.”

Met The Original Harmony Ridge Creek Dippers, op het laatst ingekort tot The Creekdippers, was iets merkwaardigs aan de hand. Hun zeven albums waren eigenlijk stuk voor stuk verkapte soloplaten van Olson, ook al fungeerde de band slechts in twee gevallen officieel als zijn begeleidingsgroep. Bij optredens daarentegen had hij juist de neiging zichzelf weg te cijferen ten gunste van zijn wederhelft, dit overigens tot stil ongenoegen van het publiek, dat bovendien wel wat nummers van The Jayhawks had willen horen. “Tja, dat zat er gewoon niet in. Al was er van opofferen wat mij betreft beslist geen sprake, want Victoria is tenslotte een geweldige artieste, die het verdiende op het podium aan bod te komen. Wel heb ik onze platen eerlijk gezegd altijd ondergeproduceerd gevonden, maar de anderen moesten nu eenmaal niets hebben van repeteren, laat staan dat we ooit aan arrangeren toekwamen – Victoria en Mike maakten het liefst voor de vuist weg muziek. Zodoende zijn mijn liedjes niet altijd even goed uit de verf gekomen. Het artistieke plezier was er echter zeker niet minder om.”

En toen bleek het een jaar of twee jaar terug opeens over en uit tussen het toch zo onafscheidelijk lijkende koppel. Where’s my home? How could I lose this in one day?, heet het ergens op The Salvation Blues, waarop Mark Olson lijdzaam zingend verslag doet van zijn ‘reis door het hart van verlies en verlossing’. Desondanks is het geen klassieke scheidingsplaat à la Blood On The Tracks van Bob Dylan of Shoot Out The Lights van Richard & Linda Thompson. “Ik had er niet zo’n behoefte aan het letterlijke verhaal te vertellen, al mag iedereen best weten wat er met mij zoal gebeurd is,” verklaart hij. “Het album gaat vooral over mijn zoektocht naar de zin van het bestaan. Ieder mens kampt van tijd tot tijd met spirituele, financiële, lichamelijke of wat voor soort tegenslag dan ook. Soms is die tegenslag zo zwaar dat je vreest er nooit meer bovenop te komen, maar uiteindelijk overleef je het telkens weer – dankzij de liefde, die ondoorgrondelijke kracht.”

Na de breuk met Victoria Williams zocht Olson eerst zijn toevlucht bij een tante in Colorado, waar hij weggezonken in een depressie de dagen in ledigheid doorbracht. Daarna trok hij voor vier maanden in bij een bevriend schrijversechtpaar in Wales, gedisciplineerde werkers die hem naar eigen zeggen ongewild opzadelden met een schuldgevoel over zijn aanhoudende lethargie. Vervolgens logeerde Olson enige tijd bij vrienden in Oslo en Krakow en bij familie in Minnesota en Colorado om uiteindelijk na driekwart jaar met twintig nieuwe liedjes de studio in te gaan. Begeleid door een studiocombo met dienstbare topmuzikanten als Greg Leisz en Tony Gilkyson klinkt The Salvation Blues bij vlagen warempel als The Jayhawks, zeker wanneer zijn oude kameraad Gary Louris de tweede stem verzorgt. I walk the dark rain and then no more: daylight rings the bell of joy, klinkt het eerder gelouterd dan ouder, triester en wijzer.

“Mijn leven was als een kaartenhuis ingestort,” vertelt Olson op onaangedane toon. “Tien jaar lang had ik samen met The Creekdippers gespeeld, gezongen en geschreven en opeens was dat allemaal afgelopen. Plotsklaps was ik alles kwijt. Ik was ontredderd. Telkens als ik iets zag of hoorde wat mij aan het verleden herinnerde, sloot ik mij daar ogenblikkelijk voor af. Ik kwam tot niets meer. Zelfs de muziek gaf ik eraan. Totdat ik op zekere dag in Cardiff op de trein naar Bath zat te wachten en er zich volslagen onverwachts een liedje in mijn hoofd aandiende – ondanks of misschien wel juist dankzij een kater van jewelste. Dat was het keerpunt. Inmiddels heb ik mijn leven weer op de rails. Ik ben zelfs teruggekeerd naar Joshua Tree, waar ik een huisje heb gekocht. Sterker nog: Victoria en ik zijn nu buren.”