Los Lobos - Van huis uit
Diep verscholen tussen de barrio’s ligt het Plaza Garibaldi. Toch is het van het oude stadshart van Mexico-Stad hooguit tien minuten lopen naar dit befaamde plein, waar elke avond honderden mensen uit de omgeving naar toe kuieren. Ze komen voor de muziek van de tientallen groepjes die her en der verspreid op emplooi staan te wachten. Voor een paar peso’s spelen ze al een verzoeknummer of begeleiden ze een buurtbewoner als deze zijn blozende verloofde gloedvol zingend het hof wenst te maken. De omstanders nippen van een drankje, betrokken bij de rondslenterende clandestiene handelaar, wiens morsige regenjas aan de binnenkant plaats biedt aan enkele flessen tequila en mescal plus een toren plastic bekertjes. In een van de vele cantina’s aan het plein vergaat een mens soms horen en zien wanneer verschillende orkestjes tegelijkertijd dienst doen als levende jukebox. Er blijkt voor elk wat wils. Zo zijn er conjunto’s uit de noordelijke provincies te vinden, mariachi’s uit de staten aan de golfkust en zelfs alleenstaande harpisten uit de zuidelijke gewesten. Met elkaar bestrijken ze het hele klassieke repertoire van de Mexicaanse volksmuziek.
Los Lobos zouden op het Plaza Garibaldi begonnen kunnen zijn, ware het niet dat ze stammen uit de Chicano-gemeenschap van Oost-Los Angeles. Daar verdienden ze gedurende de tweede helft van de jaren zeventig de schamele kost met de muziek waarmee hun ouders in Mexico waren opgegroeid. Een aantal van die traditionele stukken in de Tex-Mex-stijl zou later op …And A Time To Dance, How Will The Wolf Survive? en By The Light Of The Moon belanden, maar het wachten bleef toch op een volledig album, temeer omdat het op de kop af tien jaar geleden in eigen beheer gemaakte Del Este De Los Angeles (Just Another Band From East L.A.) inmiddels een onvindbaar collector’s item was. De verrassende wereldhit La Bamba bezorgde de groep vorig jaar echter het nodige krediet, waarna Linda Ronstadt boven verwachting scoorde met haar liefdevolle mariachiproject Canciones De Mi Padre. De barriorockers zagen hun kans schoon en kwamen prompt voor de dag met La Pistola Y El Corazón, een als tussendoortje gepresenteerd mini-album, waarmee David Hidalgo, Conrad Lozano, Louie Pérez en Cesar Rosas hun muzikale jeugdjaren opnieuw beleefden.
CONRAD: “We kennen elkaar van de middelbare school. Louie en ik bleken praktisch bij elkaar om de hoek te wonen, terwijl David en Cesar van de andere kant van de buurt kwamen. Voordat we nu zo'n vijftien jaar geleden met Los Lobos begonnen, hadden we allemaal al in verschillende bandjes gezeten.”
LOUIE: “Dave en ik hadden een paar jaar daarvoor zelfs een tijdlang in dezelfde band gitaar gespeeld. Ik ben namelijk van huis uit helemaal geen drummer.”
DAVID: “Voor mij geldt juist het tegenovergestelde. Ik ben begonnen op het drumstel van mijn oudere broer. De eerste dingen die ik op gitaar leerde, waren van groepen als de Jimi Hendrix Experience, Cream en Canned Heat.”
CONRAD: “Blue Cheer vond ik ook geweldig.”
DAVID: “En Jethro Tull in hun beginperiode. Al die muziek kon je horen op een en hetzelfde radiostation in Los Angeles, dat ook mensen als Albert King en Albert Collins draaide. Maar de eerste kennismaking met de blues verliep toch vooral via die jonge Engelse artiesten. Dan las je in een interview hoe Eric Clapton hoog opgaf van Otis Rush of Freddie King en ging je meteen achter hun platen aan.”
CESAR: “Of je ontdekte op een hoes van Led Zeppelin dat sommige nummers geschreven waren door Willie Dixon. Zo kwam je vanzelf bij de bron terecht.”
LOUIE: “Van Mexicaanse muziek wilden we in die dagen nog niets weten, dat was typisch iets van je ouders.”
CONRAD: “Iedereen in de buurt die in een bandje zat, speelde liedjes van de radio na. Die progressieve popmuziek waar wij naar luisterden was onder jonge Chicano’s trouwens allesbehalve populair. Als ze zich al niet beperkten tot de hits van dat moment, hielden ze het op gouwe ouwen of ook wel soulkrakers.”
CESAR: “Op een gegeven moment raakte ik verslingerd aan funk. Mijn laatste groep vóór Los Lobos was er eentje in de trant van Tower Of Power en The Average White Band.”
DAVID: “Met Los Lobos wilden we eindelijk eens af van dat altijd maar weer klakkeloos imiteren. Want zelfs al lukt het je na veel pijn en moeite precies zo te klinken als iemand anders, je schiet er tenslotte niet echt iets mee op.”
CESAR: “We wisten aanvankelijk niet in welke richting we het moesten zoeken. Weliswaar probeerden we van alles en nog wat, maar er kwam niets interessants uit. Tot we op zekere dag bij ons thuis in de achtertuin wat doelloos op onze goedkope akoestische gitaren zaten te tokkelen en mij zomaar een of ander melodietje te binnenschoot van een plaat die mijn moeder weleens draaide. Waarop we besloten voor de lol eens te kijken of het ons zou lukken om het in te studeren. Dat bleek nog niet zo eenvoudig, want het ging om een mariachi, dus we moesten de vioolpartijen vertalen naar gitaar en mandoline. Toen we het eenmaal onder de knie hadden, brachten we mijn moeder een serenade.’
LOUIE: “Mijn moeder speelden we het liedje voor over de telefoon. Ze kreeg er een brok van in de keel. Zoonlief die opeens haar muziek maakte, ze kon het gewoon niet geloven.”
DAVID: “We hadden de smaak meteen goed te pakken. Thuis luisterden we de platen van onze ouders af op zoek naar materiaal waarvan we dachten dat we het ons eigen konden maken. We leerden ons zelf alles aan, met als gevolg dat we het niet deden zoals het eigenlijk hoorde. Maar al snel werd het ons duidelijk dat we er tenminste het juiste gevoel voor hadden.”
LOUIE: “Een paar weken later gaven we ons eerste optreden tijdens een Chicano-middagje. Iedereen bleef staan wachten op wat er komen zou, want met onze lange haren en baarden trokken we de aandacht van onze leeftijdgenoten, terwijl onze akoestische instrumenten de ouderen nieuwsgierig maakten. Iedereen vond het allemaal even prachtig.”
CONRAD: “Het toeval wilde dat we de juiste groep op het juiste moment waren. Destijds leefde er onder de Chicano’s in Californië een groeiend zelfbewustzijn. Ze durfden eindelijk op te komen voor hun rechten en op de universiteiten werden Mexicaans-Amerikaanse studierichtingen ingevoerd. Muziek speelde bij die emancipatie een belangrijke rol, in die zin dat men er zijn identiteit mee kon uitdragen. Er leefde een sterk gemeenschapsgevoel.”
LOUIE: “De meesten van ons zaten ook in het sociaal werk. Ik begeleidde jonge recidivisten en Dave en Conrad gaven Engelse bijles.”
CONRAD: “Ik sprak toen notabene niet eens Spaans, want ik ben volledig Engelstalig opgevoed. De eerste jaren zong ik de teksten fonetisch mee zonder zelfs maar te weten wat ze betekenden.”
CESAR: “Bij mij lag het juist andersom. Ons gezin emigreerde pas op mijn zevende van Sonora naar Californië. Als jochie ben ik jarenlang te pas en te onpas uitgescholden en in elkaar geslagen, omdat ik de taal niet fatsoenlijk sprak. Maar ook al heb ik mijn kindertijd in Mexico heb doorgebracht, mijn belangstelling voor de muziek van dat land hield nou niet bepaald over.”
DAVID: “Je hoorde die muziek van je ouders wel, bijvoorbeeld op familiefeestjes als je in bed lag, maar niet bewust. Toch had ik met de overschakeling van elektrische popmuziek naar akoestische volksmuziek weinig moeite, wat eigenlijk vooral kwam dankzij Fairport Convention, die ik destijds pas had ontdekt. De manier waarop zij folk met rock mengden sprak me sterk aan.”
LOUIE: “Wat begon als een aardigheidje, groeide binnen de kortste kerenin uit tot een ware fascinatie. We waren bij wijze van spreken met stom geluk op een goudader gestoten en we dolven almaar bezetener door, dieper en dieper.”
CONRAD: “We stroopten alle platenwinkels in de wijde omgeving af. Elke week kwam iemand van ons wel met iets nieuws aanzetten. Alle regio’s in Mexico kennen een eigen muzieksoort met een aparte instrumentatie, zodat we tegelijkertijd ook op jacht moesten naar allerlei snaarinstrumenten. En aangezien iedereen anders alleen maar gitaren kocht, konden wij al die instrumenten voor een appel en een ei op de kop tikken. Op het laatst bezaten we er een stuk of veertig, van guitarrón, jarana en requinto jarocho tot bajo sexto, vihuela en huapanguera.”
CESAR: “Aanvankelijk speelden we vooral volksliedjes uit Veracruz, maar gaandeweg raakten we ook thuis in de muziek uit andere regio’s, zoals La Huesteca, Michoacán, Jalisco en Guerrero. In bijna al die stijlen zitten Indiaanse elementen, die je weer terugvindt in bepaalde traditionele muziek uit bijvoorbeeld Columbia, Cuba, Venezuela en Porto Rico, vandaar dat we ons al gauw niet meer tot Mexico beperkten.”
LOUIE: “Met het spelen van al die volksmuziek konden we een aantal jaren redelijk rondkomen. We werden gevraagd voor bruiloften, doopfeesten, optochten, herdenkingen, dansavonden en noem maar op.”
CESAR: “Studenten vonden ons een tijdlang behoorlijk hip. Totdat we ze ons tegen het harnas joegen toen we weigerden geëngageerde muziek te gaan maken. Maar we mochten dan cultuurbewust zijn, we lieten ons niet voor een politiek karretje spannen. En dat standpunt huldigen we tot op de dag van vandaag."
LOUIE: “Men kan zien en horen waar we vandaan komen, dat moet voldoende zijn, om over onze naam nog maar te zwijgen. Die zogenaamde Chicano Renaissance kwijnde trouwens tegen het einde van de jaren zeventig weg, wat mede het gevolg was van de bezuinigingen op subsidies voor sociaal en cultureel werk.”
CESAR: “Zo werden we veroordeeld tot het spelen in het rode uien-circuit, de veramerikaniseerde Mexicaanse restaurants. We eindigden als huisorkest van een zaak in Orange County.”
CONRAD: “Uit louter balorigheid besloten we op zekere dag onze elektrische gitaren en versterkertjes mee te slepen om in de loop van de avond wat meer leven in de brouwerij te kunnen brengen.”
LOUIE: “Toen pas ben ik met drummen begonnen.”
DAVID: “En ik schafte me een knopaccordeon aan. Zo kwam de nadruk vanzelf al gauw te liggen op Tex-Mex, de rock ’n’ roll uit het grensgebied van Mexico en Texas, zou je kunnen zeggen. Daarnaast smokkelden we steeds meer rocknummers het repertoire binnen, want de punkrage in de clubs van Los Angeles had ook ons niet onberoerd gelaten. Bovendien associeerden wij die muziek onwillekeurig met de Chicano-rock van vroeger. Per slot van rekening is La Bamba van Ritchie Valens een soort oerpunk.”
LOUIE: “Met onze versie van La Bamba hebben we de cirkel gesloten. Door er die instrumentale mariachi-uitloop aan toe te voegen, verwezen we zowel naar de oorsprong van dat liedje als naar ons eigen muzikale verleden. Dat we de kans kregen om La Pistola Y El Corazón te maken, was mooi meegenomen. En het heeft ons op een bepaalde manier ook gelouterd. Ik realiseerde me tenminste weer dat je je in je wilde jaren weliswaar tegen je ouders kan afzetten, maar dat je vroeg of laat toch tot de ontdekking komt dat je in wezen niet van hen verschilt. Je bent nu eenmaal je vader en je moeder.”