John Hiatt - Reiziger in muziek
Zijn muziek is voor mij als een goede oude vriend. Soms zie je elkaar tijden niet, maar als het er dan eindelijk weer eens van komt, blijkt niet echt iets veranderd. En het mooie is: hij heeft je nog steeds wat te vertellen, ook al weet je wel zo ongeveer wat je te horen zult krijgen. Niemand dan ook die ik zo vaak heb geïnterviewd als John Hiatt (57). Om precies te zijn: negen maal in zesentwintig jaar. Wat in de gloriedagen van Oor ooit begon met een gesprek van ruim anderhalf uur voor een lijvig omslagverhaal, draaide gaandeweg uit op eens in zoveel tijd drie kwartier bijvragen. Bijna negen jaar hadden we elkaar niet gezien, want de laatste twee interviews moesten telefonisch gebeuren.
Hij wordt waardig oud, zo blijkt: niks geen uitdijend lijf, alleen de groeven in het gelaat wat dieper, het haar weer ietsjes dunner, montuurloos brilletje laag op de neus, de lichtelijk voorovergebogen loop van Al Pacino. Hoe het nou eigenlijk gaat? “Temporarily surviving,” antwoordde hij zelf ooit ‒ en ik zeg het hem nu na. Er ontsnapt hem een lach. “Dat is op onze leeftijd al heel wat, ja,” beaamt hij. Nee, waarschijnlijk is het niet, maar toch, het zou best eens kunnen: misschien is dit wel onze laatste ontmoeting. “Weet je wat Jim Dickinson op zijn grafsteen heeft laten beitelen? I’m not gone, I’m just dead.”
Ziekte en dood blijken hem niet direct vrees in te boezemen. aar in mijn naaste omgeving steeds vaker mee geconfronteerd. “Voor hetzelfde geld had ik allang onder de zoden gelegen. Al die jaren dat ik zwaar verslaafd ben geweest, was ik immers in feite bezig mezelf op termijn om zeep te brengen,” zegt Hiatt. “Doordat ik de drugs en de drank op de valreep heb weten af te zweren, heb ik voor mijn gevoel een tweede kans gekregen. Sindsdien probeer ik iedere dag zo zinnig mogelijk te besteden, ook nu ik inmiddels geen al te grootse plannen meer heb. Ik beschouw mezelfs als een overlevende, wat overigens niet betekent dat ik niet bang ben om te sterven. Ik ben sowieso een angsthaas, maar vroeg of laat gaat het hoe dan ook toch gebeuren. Bij het leven moet je de dood nu eenmaal op de koop toe nemen.”
*******
John Hiatt heeft zijn hart niet op de tong liggen, zelfs al durft hij je best wel te vertrouwen. En waarom zou hij ook: een verslaggever is tenslotte geen therapeut. “Als ik al over mijn trauma’s en verslavingen praat, omdat een of andere journalist daar zo nodig naar moet vissen, dan doe ik dat in een soort psychotaaltje, waarmee ik in feit niets over mijzelf hoef te vertellen,” verklapte hij na Bring The Family, het album van zijn wederopstanding, dat bij verschijnen in 1987 meteen werd opgenomen in de canon van de popmuziek. Omgekeerd verraden zijn liedjes vaak meer over het gewoel in zijn binnenste ‒ en in dat van sommigen onder ons ‒ dan zijn ‘levensverhaaltjes’ doen vermoeden ‒ en hij zelf misschien graag zou willen
Paradoxaal genoeg pakt zijn muziek directer uit als hij in de huid van een gefantaseerd iemand kruipt dan wanneer hij zich autobio graaft. Neem nou de reünie begin deze eeuw met The Goners, waarmee hij eind jaren tachtig de klassieker Slow Turning maakte. Als loyale fan wilde je het destijds niet weten, maar die beide albums met de op zich al ongelukkige titels The Tiki Bar Is Open en Beneath This Gruff Exterior bevatten een beetje platte rootsrock, die zwaar afbreuk deed aan de schrijnende teksten over heimwee, eenzaamheid, depressie, afvalligheid, ouderdom, ziekte en dood ‒ alsof Hiatt zich eigenlijk niet wou laten kennen.
Voorafgaand aan die mislukte reünie met The Goners maakte Hiatt met de geweldige David Immerglück op mandoline en gitaar en Davey Faragher op contrabas in een vloek en een zucht Crossing Muddy Waters, wat mij betreft een van de vergeten klassiekers van de jaren nul ‒ de neerslag van vijftien jaar huwelijk, geschreven na het overleven van de tweede seven year itch.
“Bij elke nieuwe plaat verzeker ik mijn vrouw dat alle lyrische liefdesliedjes over haar gaan. En dat ze over de rest absoluut niet hoeft in te zitten, want dat het toch allemaal maar uit de duim is gezogen,” vertelde Hiatt destijds over dat levensechte album vol verlies, vrees en vervreemding. “Volgens de grote Amerikaanse toneelauteur Arthur Miller zien schrijvers niet scherper, ze voelen alleen soms dieper dan andere mensen. De meesten van ons streven naar een rimpelloos bestaan, waarmee ze allerlei ervaringen bij voorbaat uitsluiten en uiteindelijk gedesillusioneerd de laatste adem uitblazen. Zeker als kunstenaar dien je te kiezen voor een eerlijkere manier van leven. Waarbij ik er meteen aan wil toevoegen dat ik als geen ander geneigd ben de waarheid voor mijn eigen bestwil te verdraaien.”
*******
Goed, er ligt dus een nieuwe John Hiatt, zijn negentiende studioplaat alweer. Op het eerste gehoor niet echt iets bijzonders, maar als vanouds met het nodige speelplezier en vakmanschap gefabriceerd, zodat The Open Road toch tot luisteren blijft nodigen. Drummer Kenneth Blevins uit The Goners en de uit de avant-gardistische hoek afkomstige bassist Patrick O’Hearn zijn gebleven, gitarist Luther Dickinson van de North Mississippi Allstars vertrok kort na de opnamen van voorganger Same Old Man naar The Black Crowes. “Vandaar dat ik zo bruut ben geweest om Doug Lancio van Patty Griffin te stelen,” zegt Hiatt grinnikend. “Ons stoere kwartet is voor geen kleintje vervaard, durf ik gerust te beweren.”
Twee sessies van een dag of wat, daarna her en der een regeltje zang repareren, een paar gitaarsolo’s toevoegen ‒ het was al met al een fluitje van een cent. “Het zaakje keurig afwerken kostte me eigenlijk nog de meeste tijd,” vertelt Hiatt. “Sinds het vorige album hou ik het hele opnameproces in eigen hand. Toen ik het racen vanwege mijn rug moest opgeven, heb ik mijn wagenpark goeddeels van de hand gedaan en die tot showroom verbouwde schuur gebruik ik nu als studio. Er staat een zogeheten Direct Stream Digital-machine, weliswaar een simpel prototype met slechts acht sporen, maar ook al kun je desgewenst sporen samenvoegen, ik laat me er graag toe dwingen het artistiek zo eerlijk mogelijk te houden.”
Het gros van zestien liedjes was al ver voor de zomer klaar, want hij had toch niets beters te doen: voor het eerst in een kwart eeuw deed Hiatt het afgelopen jaar geen enkel optreden en wentelde hij zich in ledigheid op zijn boerderij buiten Nashville. “Mijn vrouw werd helemaal gestoord van mij. Zij is twee keer met haar vriendinnen op vakantie naar Florida moeten gaan. Maar zonder gekheid, ik vond het geweldig elke ochtend in mijn eigen bed naast haar wakker te worden. Normaal gesproken ben ik toch al gauw de helft tot driekwart van het jaar onderweg. En touren is voor mij al lang niet meer een circus met allerlei extra attracties.”
Eindelijk kon Hiatt eens de geneugten van ‘een alledaags bestaan’ proeven. Zo zat hij in de lente buiten te genieten van hoe alles groeide en bloeide. “Het deed me denken aan die ellenlange zomervakanties van vroeger in Indianapolis, maar toen verveelde ik me natuurlijk juist dood. Ik moest en zou zo snel mogelijk de muziek in, dus ik was nog geen achttien of ik hield de school voor gezien. Zo’n vier jaar terug stond een van onze dochters voor haar eindexamen, wat gepaard ging met een seniorenproject, wat inhield dat je als als ouder een soortgelijke uitdaging als je kind moest aangaan. Toen besloot ik via een cursus alsnog mijn diploma middelbare school te halen. Vader kan eindelijk naar de universiteit.”
*******
Twilight’s dimmin’ down another day. Been some moments I didn’t wanna let slip away. As if they wouldn’t, as if I could stay in a place where time just stood, heet het in Movin’ On, het prijsnummer van The Open Road en sowieso een van zijn allerbeste liedjes ooit. Well, there’s no place like that, it’s true. Right here's where you and I belong ‒ always movin’ on. De demonen van je af weten te schudden, de moed er uit alle macht in houden en er het beste van proberen te maken ‒ John Hiatt doet het toch maar mooi.
In zijn muziek zit nog steeds een zekere veerkracht, die je als luisteraar een hart onder de riem steekt. Bovendien hoor je gewoon dat Hiatt onverminderd lol aan zijn werk beleeft. “Ook al koester ik geen al te grootse plannen meer, ik blijf het onverminderd leuk vinden om te doen wat ik nu eenmaal het beste kan. Ik schrijf liedjes, ik maak platen en ik geef optredens ‒ dat zijn de drie pijlers van mijn bestaan. Haal er eentje weg en het hele zaakje dondert in elkaar.”
In zijn oeuvre wemelt het van de plaatsnamen en de automerken. Net als Hiatt zelf leiden zijn personages letterlijk en figuurlijk een bewogen bestaan. Zelden of nooit bevinden ze zich waar ze eigenlijk behoren. Vaak zoeken ze hun heil elders, soms zijn ze op de vlucht geslagen en in het gunstige geval zijn ze onderweg naar huis ‒ zwervende zielen die zich ieder moment kunnen verliezen. “En een van hen ben ik. Zo voelt het tenminste bij vlagen wanneer ik op campagne ben. Dan kuier ik ’s middags in een verloren uurtje door de stad en word ik zonder enige aanleiding opeens overvallen door een verpletterend besef van misplaatstheid. Ik hoor hier niet, mijn leven ligt elders. Ik wil weg, maar het kan niet,” vertelde Hiatt vijftien jaar terug bij het verschijnen van Walk On, waarvoor hij praktisch alle liedjes schreef in eenzaamheid op een hotelkamer. Misplaatst voelde hij zich evenzeer gedurende die eerste maanden van zijn jaar vrijaf. “Thuis was in zekere zin voor mij toch vreemd terrein, besefte ik tot mijn schrik. En toen ik er goed en wel gewend was geraakt, begon ik het rondtrekkende bestaan weer te missen ‒ vandaar dat al die reisliedjes in mij opborrelden.”
The open road where the hopeless come to see if hope still runs. One by one they bring their broke down loads and leave ’em where the hobo dreams are stowed ‒ out on the open road, luidt de sleutelpassage van The Open Road. “Misschien ligt die rusteloosheid wel besloten in onze volksaard. Wij Amerikanen zijn tenslotte erg goed in het onszelf opnieuw uitvinden. Wie met de noorderzon wil vertrekken om een paar duizend mijl verderop als iemand anders een tweede leven te beginnen, kan dat in de Verenigde Staten eigenlijk zonder enig probleem voor elkaar krijgen,” zegt Hiatt. “Los daarvan verlangen we er volgens mij allemaal wel eens heimelijk naar ons geluk achter de horizon te beproeven. Ieder mens wil diep in zijn hart altijd elders zijn dan waar hij op dat moment is, omdat hij zich nu eenmaal nooit ergens helemaal op zijn gemak voelt. Nu ik er zo over nadenk, heb ik eigenlijk het ideale beroep. Eindeloos komen en gaan is bij lange na niet de slechtste manier van leven.”