J.J. Cale - Terug naar de veranda

Februari 1976

J.J. Cale is een zogenoemde musician’s musician, iemand die onder collega’s in hoog aanzien staat. Ook journalisten en andere fijnproevers weten hem op waarde weten te schatten, maar voor het grote publiek blijft hij een onbekende naam. Wel zal menigeen een album in de kast staan met daarop een nummer van zijn hand. Zo vertolkten de populaire southern rockers Lynyrd Skynyrd met de nodige bravoure op Second Helping en Gimme Back My Bullets respectievelijk zijn Call Me The Breeze en I Got The Same Old Blues, terwijl de gewezen gitaargod Eric Clapton met een geoliede versie van After Midnight, afkomstig van zijn titelloze solodebuut, zowaar een wereldhit scoorde. Het origineel van laatstgenoemd liedje was bovendien de herkenningsmelodie van een radioprogramma, waarin op basis van door luisteraars ingestuurde briefkaartjes de zogeheten Droom Top Tien van de week werd uitgezonden. Het introverte en zachtmoedige karakter van de muziek van J.J. Cale leidde tot tal van sfeerrijke omschrijvingen, getuige bijvoorbeeld Bert Jansen die vond dat “de zachte ingehouden stem, de klokkende gitaarriffjes, het metronomige gedrum en de zachte pianopinkeltjes zich wonderwel mengden met het diffuse morgenlicht dat door de boombladeren scheen”.

J.J. Cale is de volmaakte personificatie van zijn muziek. Een sympathiek gezicht waarvan de ogen niet zelden verborgen gaan achter een zonnebril en dat elke vorm van emotie voor zich lijkt te willen bewaren. Foto’s van hem zijn een zeldzaamheid. Hij weigert consequent te poseren voor de hoezen van zijn albums, tot driemaal toe moest men genoegen nemen met in de platenstudio geschoten kiekjes, die via grafische technieken enige allure werden meegegeven. De publiciteit vermijdt hij zo mogelijk nog hardnekkiger. Slechts met de allergrootste moeite laat hij zich overhalen tot een interview, zoals in 1972 met het gezaghebbende tijdschrift Rolling Stone, hetgeen resulteerde in een ronduit hilarische conversatie.

Woon je in Oklahoma? “Oh. Hmm… ja.”

Waar woon je? “In Oklahoma.”

Ik bedoel eigenlijk uit welke plaats je komt. “Oh. Eh, Tulsa.”

Heb je Leon Russell daar leren kennen? “Ja.”

Heb je wel eens met hem samengespeeld? “Ja.”

Waar? “Nou, in Tulsa.”

Hoe lang speel je al gitaar? “Zo lang als ik me kan herinneren.”

Wat staat J.J. eigenlijk voor? “Nou, mijn naam is John, maar iedereen noemt me J.J.”

Hoe komt dat? “Geen idee.”

In wat voor soort bars heb je gespeeld? “Nou, in reguliere bars.”

Ook in wegrestaurants? “Soms.”

Heb je daar ooit moeilijkheden gehad? “Soms.”

Wat voor soort moeilijkheden? “Nou, dezelfde moeilijkheden die je overal kunt krijgen.”

De reden waarom ik daar naar vraag, is dat mes dat daar op tafel ligt. “Oh. Dat is niet zo scherp. Je kunt het alleen maar als brievenopener gebruiken.”

Zijn er behalve After Midnight nog andere nummers van jou die in andermans versies bekend zijn geworden? “Nee.”

Zijn je liedjes autobiografisch? “Nee, ik geloof van niet.”

Pas jaren later zal zijn argwaan enigszins afnemen en verklaart J.J. Cale zijn allergie voor publiciteit tegenover de Amerikaanse correspondent van het Britse blad Melody Maker. “Ik wil geen hype worden. Weet je, toen ik voor de eerste keer geld kreeg voor het maken van muziek, kon ik dat gewoon niet begrijpen. Muziek is geen handelswaar. Hoe dieper ik in dat wereldje verzeild raakte, des te sterker besefte ik dat er met je als muzikant wordt gemanipuleerd. En ik wilde daar geen slachtoffer van worden. Maar ik blijf publiciteit nog steeds een middel vinden voor het creëren van een hype, zodat er van het eindproduct zoveel mogelijk wordt verkocht.”

John Weldon Cale wordt eind 1939 geboren en koopt op tienjarige leeftijd voor evenzovele dollars van zijn spaargeld een tweedehands gitaar. Als amateur speelt hij voor een aardig zakcentje in Tulsa in lokale clubs, bars en koffiehuizen. Daar ontmoet hij gelijkgezinde muzikanten, wat leidt tot de elektrificatie van zijn akoestische gitaar en de oprichting van Johnnie Cale & The Valentines. Eind jaren vijftig trekken ze naar Nashville, waar de groep zelfs mag optreden in de Grand Ol’ Opry, het walhalla van de traditionele country ’n’ western. Weer terug in Tulsa trekt hij in 1964 met stadsgenoten Leon Russell, Chuck Blackwell en Carl Radle naar Los Angeles. “Leon had in zijn huis op Skyhill Drive een opnamestudio, waar ik technicus was, wat ik eigenlijk veel leuker vond dan optreden. Ik speelde in die tijd met een trio in clubs als de Whisky A Go Go. Voor het geld namen we alles aan wat we konden krijgen. Overdag zat ik de studio van Leon instrumentale stukken op te nemen, die bestemd waren voor een gitaarplaat, maar dat is er nooit van gekomen. Een van die stukken voorzag ik op een goede dag van tekst en dat werd After Midnight, wat we toen ook op de plaat hebben gezet.”

Het leven in Los Angeles bevalt hem maar matig, reden waarom J.J. Cale na drie jaar met vrouw Donna en hond Foley terugkeert naar Tulsa, waar hij weer in lokale clubs gaat optreden. De rustige omgeving blijkt hem te inspireren, hij bouwt een kleine studio in zijn huis om zijn liedjes te kunnen opnemen. Wanneer zijn oude vriend Carl Radle een keer op bezoek is, neemt hij een bandje mee naar Nashville, waar het Audie Ashworth ter ore komt. Na lang praten verklaart hij zich bereid onder diens hoede de studio in te gaan. “Het heeft me nogal wat moeite gekost om dat eerste album voor mekaar te krijgen. Ik deed minimaal twee weken over een nummer, ook al omdat ik aanvankelijk alle instrumenten zelf inspeelde. Later heeft Audie een aantal sessiemuzikanten ingehuurd, waardoor de nummers een countryachtige behandeling kregen. Met een groep werken ging me verrassend genoeg heel wat gemakkelijker af, moet ik zeggen. Die gasten voelden mijn muziek precies aan, vaak stond het er de eerste keer al perfect op.” Ashworth op zijn beurt vertelt: “We proberen zijn platen zo echt mogelijk te houden. Soms komt hij de studio binnen en neemt in één take een nummer op. De spontaniteit is dan aanwezig en die kun je niet zomaar reproduceren. Vaak genoeg voegen we blazers en een koortje toe, maar tijdens de mixage besluit hij dan toch maar de kale versie te nemen.”

Op het label van Leon Russell verschijnt in 1971 het album Naturally, een titel die de lading volledig dekt. De snel gemaakte opvolger Really is van hetzelfde laken een pak, zij het dat het resultaat al te maniëristisch klinkt. Okie betekent tot op zekere hoogte een rehabilitatie, maar de in de studio tot stand gekomen nummers vormen geen volmaakte eenheid met de in zijn eigen huis opgenomen liedjes. Een logisch gevolg van het gezoek naar een weg om techniek en gevoel te verenigen. “Platen opnemen is tegenwoordig een soort van fabriekswerk,” zegt J.J. Cale. “De techniek, de apparatuur en de elektronische snufjes dreigen me soms te overweldigen. Voor jezelf gitaar spelen is iets heel anders dan tijdens het opnemen van een plaat. Maar goed, het hoort er nu eenmaal bij, dus probeer ik die twee dingen dichter bij elkaar te brengen. Platen klinken vaak te gepolijst en niet ontspannen, omdat het allemaal zo perfect mogelijk moet.”

Zelfs al zijn ze vlekkeloos opgenomen dan wel minutieus geïnstrumenteerd, de liedjes van J.J. Cale blijven lofwaardig simpel van structuur. “Mijn muziek is zo eenvoudig, omdat ik niet veel in mijn mars heb. Ik ken maar een paar akkoorden, dus het is behelpen. Aan de andere kant heb ik ook geen zin om van alles en nog wat uit te proberen. Als ik maar één akkoord hoef te spelen, dan zal ik er niet over peinzen om er twee te gebruiken. Maar dat is weer te wijten aan mijn luiheid.” Wellicht geeft zijn vrouw Donna het verlossende woord over de muziek van J.J. Cale. “Ach, die platen van hem zijn wel aardig, hoor, maar je moet hem eens thuis op de veranda horen. Op een broeierige zomeravond, zijn schoenen uit en een fles bier binnen handbereik, dan krijg je pas de echte John Cale.”