Glenn Frey - Uit een goed nest

Juli 1992

Albert Einstein gaat dood en arriveert in de hemel. Goed en wel binnen stelt hij zich voor aan de eerste de beste die hij tegen het lijf loopt. De man heeft zijn naam nog niet genoemd of de geleerde informeert hoe hoog diens IQ eigenlijk is. “Honderdzestig,” luidt het antwoord. “Laten we dan gelijk een afspraak maken,” zegt Einstein. “Ik zou je namelijk graag mijn relativiteitstheorie willen voorleggen.” De volgende persoon op zijn weg wordt eveneens aangeklampt en zonder omhaal van woorden naar zijn IQ gevraagd. “Honderdveertig,” krijgt hij te horen. “Dan moeten we elkaar bij gelegenheid eens uitgebreider spreken,” zegt Einstein. “Kan ik je mijn relativiteitstheorie uitleggen.” Ook van de derde voorbijganger die hij staande houdt, wil hij meteen na kennismaking het IQ weten. “Vijftig,” antwoordt deze zonder blikken of blozen. Waarop Einstein informeert: “En welk instrument speel je?”

“Zo heren, dat was de mop van de dag.” Glenn Frey neemt een slokje uit zijn plastic beker pils, terwijl hij zich naar de spiegel keert met geen ander doel dan tersluiks te kunnen constateren of zijn grap er bij de aanwezigen wel naar behoren inging. Het is even over half negen, wijst de klok in de grote kleedkamer van Tivoli in Utrecht, waar hij over een klein uurtje op moet voor een eenmalig Nederlands concert. Nadat hij uit een flight case met peperdure merkkleding zijn keus heeft gemaakt en zich heeft omgekleed, schiet er nog een kwartiertje over om voor de camera te poseren. “De rest van de tijd heb ik nodig om te mediteren en een shotje te zetten.”

Gemakkelijk in de omgang, zo typeert hij zichzelf. Hetgeen in de praktijk betekent dat hij zich opgeruimd, joviaal en kordaat gedraagt, waarbij hij steevast het hoogste woord voert. En al geniet hij er zichtbaar van om in het middelpunt van de belangstelling te staan, hij toont ook oprecht schijnende belangstelling aandacht voor anderen. Kortom, hij lijkt gewoon een aardige kerel, die Glenn Frey, en wie weet is hij dat ook daadwerkelijk. Waarom zou hij anders oude bekenden als Bryan Garofalo en Al Garth bereid hebben gevonden met hem op tournee te gaan, hoewel beiden zich min of meer officieel uit de popwereld hebben teruggetrokken. Maar wat bezielt hem nou eigenlijk?

Met de Eagles heeft hij zijn sporen verdiend, dus hij hoeft zich niet meer zo nodig te bewijzen, beweert hij. Aan de andere kant verdomt hij het op zijn lauweren te rusten, zo hij er meteen aan toe. Niet voor niets heeft hij als soloartiest de countryrock verruild voor meer soulachtige popmuziek. Strange Weather heet zijn nieuwste en als die het net zo goed doet als voorgangers No Fun Aloud, The Allnighter en Soul Searchin’ mag hij beslist niet mopperen. Want Glenn Frey koestert heus niet de illusie dat hij het succes met de Eagles ooit zelfs maar in de verste verte zal weten te benaderen. “Je kunt nu eenmaal niet keer op keer op de proppen komen met een album als Hotel California, waarvan inmiddels zo’n vijftien miljoen exemplaren over de toonbank zijn gegaan.”

Het afgelopen decennium scoorde Glenn Frey, de veertig inmiddels ruim gepasseerd, onder eigen naam het respectabele aantal van zes hits, maar alleen Smuggler’s Blues en The Heat Is On zijn ook buiten de Verenigde Staten enigszins bekend geworden en dan nog uitsluitend via de televisieserie Miami Vice en bioscoopfilm Beverley Hills Cop. Is het dan geen water naar de zee dragen, sterker, geld in het water gooien om voor elf concerten met een elfkoppige begeleidingsgroep de oceaan over te steken? Welke eer valt er voor hem te behalen om op weinig prestigieuze festivals te verschijnen en waarom acht hij het niet beneden zijn stand om op te treden in het clubcircuit?

Wat hij diep in zijn hart wil, is de erkenning van alle fans dat de Eagles niet in de laatste plaats dankzij zijn inbreng popgeschiedenis hebben weten te schrijven. Per slot van rekening heeft hij pakweg de helft van alle klassiekers gezongen. En laat hem dan niet de belangrijkste tekstdichter zijn geweest, hij kwam wel vaak met de gouden basismelodieën aanzetten. Waar heeft hij het dan aan verdiend dat men zijn vroegere partner tegenwoordig zo veel hoger aanslaat? Don Henley & Glenn Frey, de Lennon & McCartney van de countryrock. Zo was het toch? En zo moet het weer worden. “Ik ben hier om zieltjes te winnen, die het Woord moeten verspreiden.”

Hoe de popcritici door de jaren heen op de Eagles hebben afgegeven, dat is echt niet mooi meer. De goede en dan vooral die uit Nederland uiteraard niet te na gesproken. “Want jullie waren de eersten buiten de periferie van Los Angeles die onze muziek wisten te appreciëren. En ik zit heus niet te slijmen als ik je vertel dat die waardering tot op de dag vandaag heel veel voor mij betekent.” Ach, laat ze maar schrijven. Glenn Frey wil volstaan met er fijntjes op te wijzen dat liefst tien nummers van hun hand tot de classic rock worden gerekend, terwijl de verkoop van hun albums jaarlijks nog steeds in de honderdduizenden loopt. “Mij dunkt, dat liegt er toch niet om.”

Als irrelevant afgedaan door de vakpers en verguisd tot en met door de punks aller landen, is de precieuze countryrock van de Eagles inmiddels herondekt door een jonge generatie. Weliswaar geniet de groep bij lange na niet de legendarische status van bijvoorbeeld The Doors en Jimi Hendrix, de roep om een reünie klonk er in de loop der jaren tachtig niet minder luid om. Op een gegeven moment begon hij er nota bene wel iets voor te voelen. De tijd heelt immers alle wonden, om maar te zwijgen van dat knagende schuldgevoel. “Tenslotte was ik degene die het bijltje er destijds bij neergooide.”

Twee jaar geleden gingen de beide voormannen om de tafel zitten en ze kwamen tot een afspraak. Er zou voor de eerstvolgende zomer een eenmalige wereldtournee plaatsvinden, mits ze erin slaagden een stuk of drie nieuwe nummers te schrijven ten behoeve van een op stapel staande heruitgave van hun Greatest Hits. Een bericht dat psychopunk Mojo Nixon inspireerde tot een hilarische protestsong: Don Henley must die! Don’t let him get back together with Glenn Frey! Het wilde echter niet meer klikken tussen hen beiden en achteraf gezien had hij het kunnen weten. “Vergelijk het met na tien jaar je ex weer ontmoeten: je praat bij en haalt herinneringen op, heel gezellig allemaal, maar je gaat toch vervolgens niet ook nog eens met elkaar naar bed?”

Dat de reünie van de groep uiteindelijk geen doorgang vond, kwam hem trouwens wel goed uit, want anders had zijn vrouw het met hun pasgeboren zoontje zes maanden lang in haar eentje moeten zien te redden. Nee, eerlijk gezegd was Glenn Frey blij toe. “Ik zou er hoogst onverstandig aan hebben gedaan ons prille geluk in de waagschaal te stellen voor dat verschrikkelijke beest, genaamd de Eagles ‒ die witte haai, die nooit slaapt en constant barst van de honger.” Want het was een en al Sex & Drugs & Rock & Roll wat gedurende de jaren zeventig de klok sloeg. En na die darmoperatie van een jaar of drie terug kijkt hij voortaan wel link  uit.

Het gezin Frey woont in een gehucht nabij Aspen, Colorado, waar hij in een grijs verleden met de Eagles voor het eerst op een podium stond. In die dagen ook verloor hij zijn hart aan de Rocky Mountains en toen het grote geld eenmaal begon binnen te stromen kocht hij er meteen een huis. Na vier decennia in de metropool te hebben geleefd, gelijkelijk verdeeld over Detroit en Los Angeles, besloot hij anderhalf jaar geleden definitief domicilie in Snowmass te kiezen. Of hij zich daar in de bergen niet afgesloten voelt van de buitenwereld? “Hoezo? We hebben er telefoon, fax en een satellietschotel.”

We’ll live happy there ’til the day we die, on a river of dreams, hoopt hij in het prijsnummer van Strange Weather, een van de weinige liefdesliedjes op een album vol welgemeend klinkende aanklachten tegen kwalijke zaken als hebzucht, eigenbelang en milieuvervuiling. Vanwaar plotseling al dat engagement? “Je kunt als miljonair best pisnijdig zijn, hoor. Ik althans.” Toegegeven, zegt Glenn Frey, na de Eagles had hij voorlopig zijn buik vol van maatschappijkritische teksten, maar als jonge vader baart de toekomst van de wereld hem méér zorgen dan ooit tevoren, zeker nu zijn generatie het in politiek opzicht heeft laten afweten.

Het regeringsbeleid maakt de kloof tussen arm en rijk in zijn land alsmaar dieper, vandaar dat de hulp aan de minder bevoorrechten vanuit het particulier initiatief moet komen. Glenn Frey doet wat in zijn macht ligt, waarbij hij zich overigens niet beperkt tot het uitschrijven van vette cheques. Zo is hij als begeleider actief in A Grassroots Aspen Experience, een organisatie die randgroepjongeren uit de verpauperde binnensteden vergast op een vakantie in de natuur. Door ze te laten zien dat er buiten het getto nog een andere wereld bestaat, hoopt men te verhoeden dat ze de moed verliezen en van kwaad tot erger vervallen. “Ik blijf ook met ze in contact, ik ga ze naderhand thuis opzoeken.”

Deze zomer ontbreekt hem dus helaas de tijd om met een stel kansarme adolescenten te gaan kamperen in de bergen, aangezien hij voor het eerst in zeven jaar eindelijk weer eens op tournee is. En hij geniet er met volle teugen van, zo leert het onverwacht sterke concert in Tivoli. Tot grote verrassing houdt het meeste werk van zijn nogal belegen klinkende soloplaten zich aardig staande tussen Eagles-klassiekers als Take It Easy, Desperado en het kippevel verwekkende New Kid In Town. Wanneer de verslaggever na afloop van het ruim twee uur durende optreden de kleedkamer binnenstapt en bij wijze van compliment een duim naar hem opsteekt, verschijnt er een triomfantelijke grijns op het opmerkelijk goed geconserveerde gelaat van Glenn Frey. “Had je zeker niet verwacht, hè? De ouwe kan het nog!”