Ethan Johns - Beter laat dan nooit
Hij is de zoon van Glyn Johns, de producer achter klassiekers van de Steve Miller Band, Humble Pie, The Who, de Eagles, Joan Armatrading en John Hiatt. Zelf produceerde hij meesterwerken van Ryan Adams, Kings Of Leon, Ray LaMontagne, Paolo Nutini, Tom Jones en Laura Marling. Tegenwoordig is Ethan Johns (47) ook uitvoerend artiest, die zijn debuutalbum voorzag van de veelzeggende titel If Not Now Then When?. “Het kwam er gewoon niet eerder van,” verklaart hij vroeg in de ochtend aan de telefoon vanuit huis in de omgeving van Bath, waar hij met vrouw en twee dochters eind jaren nul neerstreek na een verblijf van anderhalf decennium in Los Angeles. We schrijven de tweede maandag van september, vijf dagen nadat zijn drieweekse tournee door Engeland en Schotland eindigde met een serie optredens in het voorprogramma van The Jayhawks. Tien maanden geleden alweer verscheen Silver Liner, een klinkende combinatie van Amerikaanse countryrock en Britse folkrock, waarop de geest van de jaren zeventig nostalgisch rondwaart. Begeleid door het gelegenheidstrio The Black Eyed Dogs, her en der aangevuld met een handvol gastmuzikanten onder wie Americana-icoon Gillian Welch, beperkt Johns zich op zijn derde album tot zang en gitaar, terwijl hij in dienst van anderen toch zo vaak fungeert als eenmansorkest.
Wat was je eerste instrument?
“De mountain dulcimer. Ik was misschien een jaar of vier toen ik geobsedeerd raakte door dat instrument, dat trouwens heel eenvoudig is te bespelen, zelfs voor een kleuter. Urenlang zat ik in een leunstoel met dat ding in mijn armen. Niet veel later begon ik mezelf drums aan te leren, en kort daarop gitaar. Eind jaren zeventig liet mijn vader een opnamestudio aan huis bouwen, waar ik al gauw achter de elektrische piano en het hammondorgel kroop. Op wat oudere leeftijd hoorde ik voor het eerst platen met mandoline, banjo, pedal en lap steel. Het één leidde automatisch tot het ander, en nog steeds eigenlijk. Kijk, instrumenten zijn allemaal gebaseerd op hetzelfde principe, net zoals de kleuren in een verfdoos. En zo moeilijk is het echt niet om te ontdekken hoe je er muziek mee kunt maken.”
Je wist dus al van kindsbeen af wat je wilde worden.
“Geen twijfel mogelijk: ik moest en zou de muziek in. Eind jaren tachtig begon ik als assistent geluidstechnicus in een opnamestudio, eerst in Londen en daarna in Los Angeles. Als aspirant-broodmuzikant kom je nu eenmaal moeilijk aan vast werk of je moet in het huisorkestje van een hotelbar gaan spelen. Afgezien daarvan wilde ik ook graag leren hoe je platen maakt. Toen ik daar na een paar jaar wel genoeg van af wist, kon ik door stom geluk aan de slag als drummer bij Green On Red. Mijn vader introduceerde me begin jaren negentig ook bij Crosby, Stills & Nash met wie ik heb opgenomen en op tournee ben geweest. Zo is het balletje gaan rollen. Het debuut van Chris Stills en de laatste van Whiskeytown waren eind jaren negentig mijn eerste serieuze plaatproducties, waarop ik ook diverse instrumenten bespeelde. Dankzij mijn multi-inzetbaarheid zat ik sindsdien nooit meer verlegen om een interessante klus.”
Je hebt in de studio gewerkt met Ray LaMontagne en Laura Marling, twee singer-songwriters die overlopen van emoties. Dan wordt opnemen ronduit intiem.
“Nou, dat is eigenlijk altijd het geval. Je bouwt in heel korte tijd een vertrouwensband op, ik wel tenminste. Ik moet ook echt iets om de artiest geven, anders kan ik er niet mee samenwerken. Daarbij wind ik er in de studio geen doekjes om, wat voor mij bij tijd en wijle nogal pijnlijk kan uitpakken. Maar ik ben nu een eenmaal geen berekenend persoon, ik stel me heel open op. Ik heb op mijn beurt de positieve energie van de artiest nodig om mijn taak naar behoren te kunnen vervullen. Mijn belangrijkste doel is de ziel van de muzikant te laten doorklinken. Ik zweer bij een instinctieve aanpak. De inspiratie moet stromen, dat staat bij mij voorop.”
Voor je tweede album The Reckoning heb je in luttele uren alle liedjes alleen met gitaar ingezongen, waarna je Ryan Adams verder zijn gang hebt laten gaan. Had je helemaal niet de neiging je er verder mee te bemoeien?
“Nee, ik vertrouwde hem voor de volle honderd procent. Zo hoort naar mijn mening de relatie met een producer ook te zijn. Uit ervaring weet ik dat de artiest de minst gekwalificeerde persoon is om zijn prestatie op waarde te schatten. Je moet geen twee petten willen dragen. Als het al niet totaal onrealistisch gedacht is, maak je het jezelf in ieder geval nodeloos moeilijk. Dus is het zaak iemand te vinden in wiens handen je je lot durft te leggen.”
Je was al in de veertig toen je debuutalbum verscheen. Waarom moest het nou zo lang duren?
“Vanaf mijn elfde heb ik zelf liedjes geschreven en opgenomen, maar ik voelde geen enkele behoefte dat met anderen te delen. Ik deed het enkel en alleen voor mezelf. Het was een private, bijna sacrale bezigheid. Ik vond het genoeg om het te doen. Tot ik op een dag in een onbewaakt moment Laura Marling een van mijn liedjes liet horen. Ze reageerde oprecht enthousiast en vroeg me of ik het niet tijdens een optreden van haar in Londen ten gehore zou willen brengen. Die avond ervoer ik hoe bijzonder het voelt voor een publiek te zingen, iets wat ik mezelf al die jaren had onthouden, in feite omdat het me ontbrak aan het nodige zelfvertrouwen. Sinds ik zelf uitvoerend artiest ben, begrijp ik trouwens pas echt goed wat zo iemand tijdens het opnameproces allemaal moet doormaken, wat me weer een betere producer heeft gemaakt. Mijn empathisch vermogen is flink gegroeid.”
Zie jij een rode draad door je muziek lopen?
“Mmm, ik zou zeggen: de rechtstreekse verbinding met mijn onderbewustzijn. Als ik er speciaal voor ga zitten, levert dat zelden wat goeds op. Wie een schop pakt en lukraak begint te graven, eindigt meestal met een diepe kuil. Je kunt beter wachten tot je de geest krijgt. Of om met Tom Petty te spreken: met een schepnet voor een konijnenhol gaan zitten en dan maar hopen dat er eentje naar buiten komt kruipen. Nee, ik moet het schrijven van een liedje vooral niet willen forceren. Al kun je het natuurlijk wel degelijk stimuleren door liefst elke dag een paar uurtjes te oefenen, net zo als een sporter de hele week door traint om zijn spieren soepel te houden. Ik ben inmiddels alweer druk bezig materiaal te verzamelen voor een vierde album: muzikale ideetjes, flarden tekst, losse zinnen, titels voor liedjes en zo meer. Vergelijk het met koken: zo gauw je voldoende ingrediënten hebt ingeslagen, zet je een grote pan met bouillon op het vuur, je snijdt en hakt alle groenten fijn en als het begint te borrelen gooi je de hele mikmak erin, laat het een flinke tijd trekken en ziedaar: een heerlijke maaltijdsoep.”
Misschien een stomme vraag, maar toch: sta je weleens stil bij je toekomst?
“Nee, eigenlijk niet. Af en toe kijk ik heel even op, om dan gewoon weer verder te gaan waar ik was gebleven.”