Elvis Costello - In niemandsland

Mei 1991

Declan MacManus (36) alias Elvis Costello geldt als de meest talentrijke, veelzijdige en ambitieuze vertegenwoordiger van de Britse new wave. Met pompende rockalbums als This Year’s Model en Armed Forces maakte hij in de late jaren zeventig naam als angry young man om vervolgens in 1982 met Imperial Bedroom een waar popmeesterwerk af te leveren. Onder contract bij een grote platenmaatschappij beschikt hij tegenwoordig over een riant opnamebudget, vandaar dat Mighty Like A Rose net als het twee jaar geleden verschenen Spike is uitgepakt als een muzikale krachttoer, waarin het eclecticisme geen grenzen kent.

Mighty Like A Rose is opnieuw een behoorlijk complex geheel met een speelduur van een klein uur. Het kost je als luisteraar dan ook de nodige tijd voordat je het album hebt leren kennen. Wil je dat men hard moet werken om van je muziek te kunnen genieten?

“Je zou het ook anders kunnen stellen: ik wil niet dat mensen mijn platen snel moe worden, dus probeer ik er veel in te stoppen. Ik hoop wel dat ze er voldoende geduld voor kunnen opbrengen, want vandaag de dag verwacht men niet anders dan dat alles hapklaar wordt geserveerd. Het feit dat er zoveel verschillende media zijn die de markt overvoeren met popmuziek heeft kennelijk iedereen al te zeer verwend. De eerste hitparades in de jaren dertig en veertig werden samengesteld op basis van de verkoop van bladmuziek en niet van platen. Halverwege de jaren zestig had je nog steeds niet meer dan twee popprogramma’s per week op de radio, iets wat de jongeren van nu zich gewoonweg niet kunnen voorstellen. Kwamen een kwart eeuw geleden zelfs de populairste popartiesten slechts sporadisch aan bod op radio en televisie, tegenwoordig kan een clown als Vanilla Ice een plaat van niks maken en binnen de kortste keren wereldberoemd worden. Verder bestaat er meer dan ooit een enorme vraag naar wegwerpmuziek en in die behoefte moet natuurlijk worden voorzien - maar niet door mij. Vergeleken met moderne dansmuziek, waarin geen verhaal en nauwelijks melodie zit en alles draait om een even monotoon als opzwepend ritme waar je gauw genoeg van krijgt, klinkt wat ik doe inderdaad complex. Neem je daarentegen de boeken van Samuel Beckett als maatstaf, dan bezitten mijn teksten bitter weinig engagement en diepgang, terwijl mijn composities op hun beurt zich bij lange na niet kunnen meten met de werken van bijvoorbeeld Strawinsky.”

Wat niet wegneemt dat je je bij het schrijven van je teksten bedient van literaire technieken. Zo wissel je binnen een liedje vaak van vertellersperspectief.

“Het is een kwestie van verschillende invalshoeken kiezen, net zoals ze in de film van verschillende camerastandpunten gebruik maken, waardoor je een betere kijk op het desbetreffende personage krijgt. Op het eerste gehoor valt het liedje daardoor misschien moeilijk te volgen, maar uiteindelijk verhoogt het de helderheid. Bovendien is het een geschikte methode om dramatiek aan het verhaal te geven zonder te vervallen in goedkoop effectbejag. Ik schrijf  nogal vaak in de jij-vorm en dan lijkt het misschien alsof ik me direct tot een bepaalde persoon richt, hoewel ik net zo goed in de huid van iemand anders kan zijn gekropen. Los daarvan doet het er niet toe of de luisteraar de bezongene al dan niet kent, in de zin dat hij er het liedje beter of slechter door gaat begrijpen. Ik gebruik eigen observaties en ervaringen die ik probeer te veralgemeniseren zonder in clichés te vervallen. Je moet de tekst een zekere universele geldigheid zien te geven, zodat de luisteraar er op een of andere wijze door wordt geraakt.”

Popmuziek wordt veelal gebruikt als uitlaatklep voor persoonlijke zieleroerselen, jouw teksten daarentegen zijn opvallend visueel van karakter.

“Door de karakters te beschrijven aan de hand van allerlei details, verschijnen ze als het ware voor je geestesoog, terwijl je tegelijkertijd kunt suggereren wat er in hen omgaat. Die stijltechniek beheers ik behoorlijk goed, al zeg ik het zelf, maar of ik ook het talent bezit om ze op grotere schaal toe te passen, blijft vooralsnog de vraag. Tussen de bedrijven door waag ik me soms aan korte verhalen. zij het geheel en al vrijblijvend, dus niet met het oogmerk ze gepubliceerd te krijgen, zodat ik absoluut niet weet of ze wel enige literaire kwaliteit bezitten. Alles wat ik echt serieus schrijf, komt in de vorm van een liedtekst naar buiten, en misschien kan ik het daar beter bij houden tot het me niet langer voldoening schenkt. Bovendien geniet ik als muzikant uiteraard het voordeel dat ik nog over een aanvullend medium beschik, waarmee ik alles wat ik wil zeggen kan uitdrukken met behulp van vele honderden middelen. Om het meest simpele voorbeeld te geven: een liedje in mineur komt praktisch bij iedereen min of meer somber over. Zodoende kun je via klank in combinatie met taal andermans emoties en eventueel je persoonlijke reactie daarop overbrengen zonder alles met zoveel woorden te zeggen. Ik wil in mijn liedjes niet al te uitgesproken zijn, omdat er anders niets overblijft voor de verbeelding van de luisteraar.”

Denk je dat de mensen die je liedjes bevolken doorgaans typisch Engels zijn?

“De karakters die ik verzin, kunnen letterlijk overal ter wereld wonen. Ik word vaak geïnspireerd door iets wat ik zie, lees of hoor, maar soms blijkt datgene wat me op een idee bracht zo onbenullig dat er in het eindresultaat niets van is terug te vinden. Wel situeer ik af en toe een gebeurtenis op een bepaalde plek. want dat maakt het voor mij makkelijker om de tekst visueel te verklanken. Harpies Bizarre op Mighty Like A Rose bijvoorbeeld gaat over een nogal naïef meisje dat wordt verleid door een slijmerige snob. Ik stelde me zo voor dat die scène zich tijdens een chique bal afspeelde, vandaar dat ik voor het intermezzo geen elektrische gitaar of piano heb genomen maar houthlazers. Dat bal hoeft echter niet per se in Engeland plaats te vinden. Overigens kan ik slechts een paar popmuzikanten opnoemen die typisch Brits mogen heten: Ray Davies vanzelfsprekend, Morrissey zonder enige twijfel en tot op zekere hoogte ook Pete Townshend en niet te vergeten Paul McCartney. Daarnaast zijn er natuurlijk nog een aantal zangers met een onvervalst Engelse tongval zoals Johnny Lydon en Ian Dury. Wat mijzelf betreft: niet alleen ben ik van Anglo-Ierse afkomst, bovendien hou ik al van jongs af voornamelijk van muziek uit de Verenigde Staten. Feit blijft echter dat zo goed als alle Amerikaanse genres in wezen van Europa afstammen. Zo zit de Tex-Mex vol met polka’s uit Duitsland en Polen, terwijl in de country elementen uit de Ierse folk vallen te ontdekken. En als je goed naar Irving Berlin en George Gershwin luistert, hoor je de invloed van Brahms, Strauss en Mahler. Nu wil in de popmuziek het stomme geval dat men niet verder kijkt dan zijn neus lang is. De geschiedenis van de rock ’n’ roll gaat voor het gros niet verder terug dan het officiële geboortejaar 1953, om maar te zwijgen van degenen voor wie het allemaal pas in 1977 met de punk begon. Het wachten is op de eerste idioot die opstaat en beweert dat er voor het onstaan van de rap in 1983 geen popmuziek van betekenis bestond.”

Recentelijk liet je je ergens ontvallen dat er voor een popartiest buiten de aanverwante genres geen andere muzieksoort bestaat waardoor hij zich direct kan laten beïnvloeden zonder in ohscuriteit te vervallen.

“Wat niet wegneemt dat elke muzieksoort wel degelijk op een effectieve wijze kan inspireren, al hoeft dat niet meteen ook overduidelijk te blijken. Zo kwam ik op het idee om voor die eerder genoemde passage in Harpies Bizarre houtblazers te gebruiken tijdens een lezing van een professor over de muzikale ontwikkelingen in het Wenen van Mozart. Toentertijd bestonden er uiteraard nog geen radio en grammofoonplaat, dus de koning kon thuis ten paleize nooit naar opera luisteren. Totdat hij op zekere dag de ingeving kreeg om privé-concerten te organiseren, waarop zijn favoriete aria’s werden vertolkt, maar dan noodgedwongen slechts begeleid door een klein ensemble van houtbiazers. Uit die muziekavonden groeide een geheel nieuwe stijlvorm, die via de adel en de notabelen uiteindelijk in aangepaste vorm ook zijn weg vond naar de uitgaansgelegenheden van de arbeidersklasse. Een moderne equivalent van die Weense traditie manifesteerde zich in Engeland na de Tweede Wereldoorlog toen door het gigantische succes van Glenn Miller de grote dansorkesten opgeld deden. Mijn vader zong jarenlang bij het orkest van Joe Loss, wiens repertoire varieerde van The Last Waltz van Engelbert Humperdinck tot Like A Rolling Stone van Bob Dylan, dus ook zij zagen zich gedwongen allerlei liedjes naar vermogen te adapteren. En ik doe eigenlijk niet anders als ik op een stramien van folk, blues of country aan het componeren sla.”

Je vader, Ross MacManus, doet verrassend genoeg mee op je nieuwe album. Wilde je als kind net als hij de muziek in?

“Ik vermoed van wel, hoewel ik pas op mijn veertiende gitaar heb leren spelen. De muziek werd me in ieder geval met de paplepel ingegoten, want ook mijn moeder was zangeres. Mijn vader treedt momenteel met een cabaretgezelschap op, maar hij komt oorspronkelijk uit de jazzhoek. Om zijn gezin te kunnen onderhouden, moest hij zijn aspiraties als trompettist opofferen voor een vaste baan als zanger bij het orkest van Joe Loss. In de late jaren zestig toen hij al naar de veertig liep, liet hij tot ieders stomme verbazing zijn haar groeien en kwam hij thuis aanzetten met albums van groepen als de Grateful Dead en Country Joe & The Fish. Gedurende mijn kinderjaren draaide hij behalve Ierse folk veel Amerikaanse jazz, wat me weer terugbrengt op de continuïteit in de populaire muziek: in bepaalde stukken van Duke Ellington meen ik een zekere overeenkomst te horen met de serenades van Mozart, waarschijnlijk vanwege het klarinetspel, waarmee een heel verfijnd soort tederheid wordt verklankt, die in de positieve zin van het woord romantisch aandoet.”

Over de late jaren zestig gesproken: er heerste destijds een artistieke concurrentiestrijd in de popmuziek, in het bijzonder tussen de topgroepen The Beatles, The Rolling Stones, The Beach Boys en The Byrds. Die gezonde rivaliteit is gaandeweg de jaren zeventig langzamerhand verdwenen.

“De zakelijke kant wordt met het jaar belangrijker, waardoor de rasmuzikanten het steeds moeilijker krijgen het hoofd boven water te houden. De concurrentiestrijd wordt minder en minder op het muzikale vlak uitgevochten, alles lijkt vandaag de dag alleen nog maar te draaien om het creëren van een onweerstaanbaar imago. De gigantische financiële beloning van tegenwoordig staat in geen enkele verhouding tot de geringe artistieke krachtsinspanning. Ik heb het gevoel alsof ik me ophou in een niemandsland van de popmuziek, want zelfs goede vrienden als Chris Difford en Glenn Tilbrook van Squeeze en Nick Lowe opereren op een ander terrein. Ten tijde van de opnamen van King Of America was ik samen met Peter Case, Victoria Williams en Bob Neuwirth eens te gast bij T-Bone Burnett en toen hebben we de hele avond elkaar om de beurt liedjes voorgespeeld. Met iemand als Joe Strummer van The Clash heb ik zoiets nooit gedaan, integendeel, wij katten elkaar voortdurend in het openbaar af, zij het dat we natuurlijk niet echt meenden wat we zeiden. Zo’n avondje als bij T-Bone lijkt nu, vijf jaar later, echter praktisch ondenkbaar, niet alleen omdat de gelegenheid zich zelden of nooit meer voordoet, maar vooral ook omdat bijna niemand zich nog bloot durft te geven. Er lopen in de popwereld ontelbaar veel bekrompen figuren rond.”

Wist je zo’n vijftien jaar geleden eigenlijk wat je te wachten stond toen je die wereld binnentrad?

“Ik stond er nogal sceptisch en achterdochtig tegenover, dus ik heb van meet af aan in bepaalde opzichten een zekere afstand bewaard. Er was allesbehalve sprake van een duik in het diepe, ook niet in financieel opzicht, want per slot van rekening had ik vrouw en kind te onderhouden. Vandaar dat ik pas ontslag nam als computerprogrammeur toen ik van de platenmaatschappij de garantie had gekregen dat ik tenminste hetzelfde karige salaris zou kunnen verdienen. Voor mijn gevoel veranderde ik gewoon van baan en aanvankelijk besefte ik dan ook niet eens welke ingrijpende gevolgen dat op den duur voor mijn persoonlijkheid zou hebben. De grote omwentelingen in de privésfeer kwamen achteraf gezien trouwens betrekkelijk laat, zeker het feit in aanmerking genomen dat ik een tijdlang zwaar heb lopen flirten met allerlei gevaarlijke verzoekingen. Ik heb de nodige onverstandige dingen uitgespookt, maar dat hoort nu eenmaal bij het leven, reden waarom ik mijzelf weinig tot niets verwijt. Alleen als ik andere mensen gekwetst mocht hebben, doet mij dat oprecht spijt.”