David Byrne - Qu’est-ce que c’est?

Maart 1992

Eigenlijk is hij min of meer bij toeval popmuzikant geworden, ofschoon hij er wel degelijk bewust voor heeft gekozen. Van jongs af voelde hij die drang om en plein publique uit zijn bol te gaan en welk medium leent zich daartoe eigenlijk beter dan rock ’n’ roll? David Byrne kon zich alleen niet voorstellen dat hij er later zijn brood mee zou kunnen verdienen.

Op zijn twaalfde vroeg hij aan zijn ouders een gitaar cadeau en niet lang daarna stond hij al tussen de schuifdeuren te spelen. Zo’n twintig jaar terug formeerde hij op de kunstacademie in Rhode Island met Chris Frantz en Martina Weymouth, twee medestudenten, The Artistics, die het niet verder brachten dan een handvol optredens in de aula. De groep bracht liedjes van eigen hand, waaronder eentje over een psychopatische moordenaar. Een aanstekelijk deuntje, daar niet van, maar het leek hem sterk dat het ooit op plaat zou worden gezet, laat staan dat het nummer in allerlei landen ter wereld de hitlijsten zou halen.

Halverwege de jaren zeventig verhuisde hij naar Manhattan, waar hij introk bij een vriend, wiens appartement tegenover CBGB’s lag. Daar mocht hij op zijn tijd graag een partijtje biljarten en later beleefde hij er de eerste optredens van Patti Smith en de Ramones. “Toen pas besloot ik eindelijk serieus werk te gaan maken van de muziek.” Hij haalde de twee andere Artistics over om zich bij hem in New York te voegen, ze huurden een loft in de Lower East Side en sloegen aan het repeteren. “We spraken af geen concessies aan de commerciële smaak te doen en te kijken of er misschien een publiek voor ons bestond. Mocht dat niet het geval blijken, dan was er nog geen man overboord.”

Ze noemden zich Talking Heads, ontleend aan de gangbare televisieterm voor een nieuwslezer met zijn hoofd vol in beeld. Tot hun stomme verbazing sierden ze al na twee optredens in CBGB’s het omslag van de smaakmakende Village Voice. Prompt kreeg het drietal een platencontract aangeboden, maar de eerste single vonden ze toch wat te mager klinken, reden waarom de bezetting werd uitgebreid met Jerry Harrison. “Een echt onderlegd muzikant, zeker vergeleken met ons beginnelingen.”

De opnamen van het debuutalbum werden stilgelegd voor een Europese tournee als voorprogramma van de Ramones. Zo op het eerste oog leek het wel een keurig stelletje studenten dat die gedenkwaardige avond vijftien jaar geleden het podium van het Utrechtse Rasa betrad. Hun voorman ontpopte zich echter al gauw als een wolf in schaapskleren, een maniakaal zanger die met zijn ogen rolde en kippengeluiden uitstootte. Was dat nou punk? Psycho killer, qu’est-ce que c’est? Fafafafafa.

“Tijdens een concert raak ik onwillekeurig buiten zinnen. Als ik die uitlaatklep niet had, zou ik waarschijnlijk al lang krankzinnig zijn. Muziek brengt me in een bepaalde gemoedstoestand, die misschien nog wel het beste valt te vergelijken met een religieuze trance. Als ook het publiek zich laat meeslepen, ontstaat er bovendien onbewust een zeker besef van saamhorigheid. Een ideaal popconcert is een soort ritueel en tegelijkertijd een gezond sociaal gebeuren.”

*******

Achter de schermen schijnt David Byme, bijna veertig inmiddels en de droom van menige vrouw, de rust zelve. Op en top een beschaafd man die, zoals dat in de volksmond heet, lekker in zijn vel zit. Hij praat zachtjes en aarzelend, waarbij hij teneinde zijn gedachten te ordenen in het niets staart en pauzes van soms wel tientallen seconden inlast. Geregeld ontvalt hem een licht vibrerend ‘uh-oh’, bijvoorbeeld ter relativering van zijn uitspraak dat op zijn gelijknamige nieuwe soloplaat ‘het multiculturele karakter van onze maatschappij’ weerklinkt. Zijn kosmopolitische muziek omschrijft hij zelf als ‘typisch stedelijk’, terwijl hij al even bescheiden spreekt over ‘mijn andere werkzaamheden’ wanneer hij doelt op zijn nevenactiviteiten als filmcomponist, cineast, schilder en fotograaf.

Tot de ‘lopende projecten’ rekent hij opvallend genoeg ook ‘het langzaam overwinnen van het racisme dat mij door de samenleving is ingeprent’. Want je kunt dan wel in alle oprechtheid verkondigen dat alle mensen van alle rassen gelijk zijn, maar zo eenvoudig liggen de zaken toch niet. “De jarenlange indoctrinatie door de media blijft zich wreken. Niet voor niets kwam ik pas onlangs tot het besef dat er ondanks mijn liberale en progessieve inborst ergens diep in mij nog racistische gevoelens verborgen zitten.”

In artistiek opzicht heeft hij altijd wijd opengestaan voor exotische culturen. Als een van de eerste westerse popmuzikanten liet hij zich al tegen het einde van de jaren zeventig inspireren door Afrikaanse ritmen. Met het drieluik Fear Of Music, Remain In Light en Speaking In Tongues manifesteerde Talking Heads zich als de meest invloedrijke groep van de Amerikaanse new wave. Een decennium later wist hij zich allerlei Latijnsamerikaanse stijlvormen eigen te maken, hetgeen resulteerde in het opwekkende solodebuut Rei Momo. Hij richtte zelfs een platenmaatschappij op om met name Braziliaanse en Cubaanse vocalisten en orkesten in de vaart der blanke volkeren op te stoten.

Rei Momo werd her en der bekritiseerd als zijnde een stuitende vorm van cultureel imperialisme, dit overigens tot onverhulde irritatie van de geïntegreerde latino’s uit New York die hem op het album begeleidden. “Hun muziek is in zekere zin ook de mijne, want als je door de stad loopt, vang je die klanken onwillekeurig op uit de ondergrondse, de kruidenierswinkels en de horecazaken. Ik hou van dansen, maar die discoplaatjes vond ik op den duur allemaal even saai, dus ik belandde haast vanzelf in de clubs van de Latijnse Amerikanen. Toen raakte ik pas echt verslingerd aan die elegant swingende orkesten en sindsdien draai ik hun platen vaak ’s ochtends als ik pas ben opgestaan.”

*******

“Is het wat, die nieuwe David Byme?” luidt dezer dagen een vaak gestelde vraag in de platenzaken. Men zit niet echt meer op hem te wachten, zo lijkt het, want men weet het nou onderhand wel met zijn solowerk: het staat te ver af van de Talking Heads. Nu hij de groep eindelijk officieel voor ontbonden heeft verklaard, ‘omdat we van elkaar waren vervreemd, ofschoon de anderen dat liever niet wilden weten’, hoeft hij zich echter niet langer te beperken tot speciale projecten.

Uh-Oh sluit niet alleen naadloos aan op Naked, de zwanenzang van het kwartet, bovendien is het een alomvattender album. Met hulp van een select multiraciaal gezelschap heeft hij het knap voor elkaar gekregen om vrijwel alle invloeden uit het verleden te combineren met zijn eigen natuurlijke stijl. Niet minder opmerkelijk zijn de voor zijn doen toegankelijke teksten, waarin hij afwisselend humoristisch, cynisch en agressief uit de hoek komt. Zo wordt een vader na een operatie als moeder wakker, adolescenten doden de tijd én elkaar in een winkelcentrum en God wordt uitgescholden voor ‘oude zak’. “Een weerspiegeling van de verwarring en de boosheid, die ik om mij heen waarneem.”

Hoort of ziet hij iets wat hem om een of andere reden treft, dan spreekt hij dat meestal in op zo’n handzaam recordertje. Een tijdlang heeft hij ook knipsels bewaard uit sensatiebladen als The Weekly World News en The National Enquirer, die in de Verenigde Staten stukgelezen worden vanwege de meest onwaarschijnlijke en vaak toch waar gebeurde verhalen. Die artikelen inspireerden hem rond het midden van de jaren tachtig tot True Stories, een bioscoopfilm in de vorm van een docudrama. In een rode slee door het plattelandschap van Texas rijdend, gaat hij op bezoek bij zulke excentrieke individuen als de vrouw die voortdurend loog en de man die via een bordje in zijn voortuin een echtgenote zocht. “Wat mij mateloos fascineerde, was dat die mensen alle sociale regels aan hun laars lapten. Ze gebruikten hun leven op volstrekt onbevangen wijze als een creatief medium.”

Ten tijde van True Stories verscheen het salontafelboek What The Songs Look Like, waarin ruim vijftig internationaal bekende kunstenaars liedjes van Talking Heads visualiseerden. Opvallend genoeg staan de teksten afgedrukt in de typografische vorm van krantenberichten. “Aangezien ik het geen poëzie vind wat ik schrijf, wilde ik niet dat ze op papier oogden als gedichten. Zodoende kwam ik op het idee om ze te beschouwen als een soort van nieuws. Geen nieuws in de zin van wat er de vorige dag allemaal is gebeurd, maar nieuws van het innerlijk.”

Aan zijn veelal bizarre teksten valt menigmaal geen touw vast te knopen, zelfs niet door hem zelf. Wat dat betreft wijken ze trouwens hoegenaamd niet af van de rock ’n’ roll-traditie, immers, het gros van de popliedjes slaat toch helemaal nergens op? Neem nou Tutti Frutti: letterlijk beschouwd zingt Little Richard klinkklare onzin en desalniettemin begrijp je intuïtief precies wat hij bedoelt. “Het gaat om de resonantie en de gevoelswaarde van de woorden, die als ze in een bepaalde volgorde worden gezongen plots een diepere betekenis krijgen, zij het niet op een rationaal en logistiek niveau.” Hij wil maar zeggen: “Je hoeft niet per se iets te begrijpen om er wat mee aan te kunnen vangen.”