Vuur

Juni 2012

Een permanent suizend linkeroor heb je er aan overgehouden. Plus een tigtal memorabele avonden. Hoeveel concerten je al met al hebt bezocht, je zou het met de beste wil van de wereld niet meer kunnen natellen. Al die festivalweides, voetbalstadions, sporthallen, feesttenten, concertgebouwen, schouwburgen, theaters, stadspleinen, dorpshuizen, muziekcafés, koffiehuizen, clubs – ja, vooral al die clubs. Of je het na pakweg vijfenveertig jaar zo langzamerhand niet allemaal wel gehoord en gezien hebt? Geloof het of niet, maar telkens opnieuw gloeit er die verwachting als het op beginnen staat.

Wie weet raak je nog eens finaal van de wereld, zoals toen die keer bij Neil Young, bij Jackson Browne, bij Little Feat, bij Bruce Springsteen, bij Bonnie Raitt, bij Los Lobos, bij Urban Dance Squad, bij Nick Cave, bij Sonic Youth, bij Jeff Buckley, bij Johnny Cash, bij The Tragically Hip, bij Iris DeMent, bij R.E.M., bij Lucinda Williams, bij Rufus Wainwright, bij Bright Eyes, bij Ane Brun, bij Patrick Watson, bij Kris Kristofferson, bij Elbow, bij Wilco niet te vergeten – ja, keer op keer bij Wilco. Want ook al ken je het mechanisme dat komt kijken bij een show, zoals de Amerikanen een popconcert niet voor niets plegen te noemen – je vergeet ze op slag als het menens is wat er op het podium gebeurt. Eigenlijk vergeet je dan sowieso alles – je bent alleen nog maar in het moment.

Van wie je de meeste optredens hebt bijgewoond? Daar hoef je geen seconde over na te denken: Frank Boeijen. Hoeveel ongeveer? Eens even kijken: we praten inmiddels over een periode van een kleine dertig jaar, dus dan moet de teller ergens op een veelvoud staan – wat betekent dat hij royaal op kop ligt, met als goede tweede de amigos de musica van Los Lobos. Plaats van handeling was meestal een schouwburg of een theater, want de dorpszalen, de discotheken en de feesttenten had hij binnen de kortste keren voor gezien gehouden. “De boel platspelen wordt na een tijdje een koud kunstje. Hoe lang wil je daar dan nog mee doorgaan?” zo vroeg de zanger zich een kwart eeuw geleden retorisch af toen hij de overstap waagde, als eerste popartiest in Nederland. Nee, niks geen effectbejag meer bij zijn concerten, zelfs het licht op het toneel kan niet stemmig genoeg. En de muziek? Behaaglijk warm als een nazomeravond, met in de lucht een vermoeden van herfst. Bitterzoet zal het zijn. Je zakt onderuit in het rood pluche om je mee te laten voeren – als een rivier naar de oneindige zee.

Goed, dan nu naar die woensdagavond begin vorig jaar in het Beatrix Theater in Utrecht. Vreselijke zaal, vindt de zanger. Plus dat hij er ook nog eens een nare herinnering aan bewaart. Verder plaagt hem na een ongelukkige val van een trapje een kleine twee weken eerder in de Stadsgehoorzaal in Leiden een lichamelijk ongemak: een gekwetste rechterelleboog. Drukverband, mitella – gitaar spelen mag eigenlijk niet, gaat ook moeilijk, maar hij doet het natuurlijk toch. “Zo, wat zullen we vanavond eens gaan doen?” vraagt hij na het openingslied op een toon die de zaal de wenkbrauwen doet fronsen. En daar zal het niet bij blijven. Melig en sarrig verliest hij zich een paar maal in dwalende gedachten, inclusief een sneer naar de volgelingen van het geblondeerde politieke orakel – waarvan er statistisch gezien trouwens ook diversen in het publiek moeten zitten. Om zich vervolgens hardop te herinneren hoe zijn vader hem vroeger waarschuwde: “Jongen, zoiets kun je beter niet zeggen, daar maak je geen vrienden mee.” Over de muziek intussen geen klagen. En na de pauze weer alles normaal.

Tjongejonge, daar kreeg de zanger de wind van voren. Op de avond zelf gemor in de foyer van bezoekers die zich bekocht voelden en zelfs overwogen hun geld terug te eisen, de dagen erna reacties op hoge poten van geschokte fans in het digitale gastenboek. En dan al die vragen. Was hij de weg soms even kwijt? Zat hij al te zeer onder de pijnstillers? Was hij wellicht aangeschoten? Wat had hem in hemelsnaam bezield? Doet allemaal niet ter zake. Want het was onvoorspelbaar, het was spannend, het was spelen met vuur, het was rebels, het was rock ’n’ roll – ja, het was echt rock ’n’ roll.