Tropenjaren

Juli 2009

Een kwart eeuw geleden deden ze voor het eerst ons land aan. Wij erheen, op voorspraak van John Hiatt, bij wie ze toen net een paar keer in het voorprogramma hadden gestaan. Voor anderhalve man en een paardenkop gaven ze in de Melkweg een optreden om nooit te vergeten. Rock, blues, country, folk, texmex ‒ het zat er allemaal in, als was het een paella. Vier Mexicaanse Amerikanen en een Russische Amerikaan. ’s Middags hadden we er twee geïnterviewd, daarna stelden ze ons aan de drie anderen voor.

Caramba! Los Lobos kopte de Oor boven het verhaal. Daar  moesten ze bij de volgende gelegenheid, een maand of wat later, allemaal hartelijk om lachen. Sindsdien hebben we ze, mits er geen sprake was van overmacht, bij ieder bezoek aan de Lage Landen ontmoet. Soms een halve dag, meestal niet langer dan een paar uur ‒ zoals deze herfstige zomerdag in Amsterdam. “Goh, ja, een kwart eeuw, dat is waar ook,” zegt Louie Pérez, vroeger alleen drummer, tegenwoordig vooral gitarist. “Toen was het voor ons eigenlijk pas begonnen, nu komt het einde zo langzamerhand al in zicht.”

Hij ziet er afgepeigerd uit. En opnieuw weer wat gegroefder en bezorgder dan de vorige keer. We zitten achterin een volle kleedkamer beneden in de Paradiso te praten, de hoofden naar elkaar voorovergebogen ‒ allebei hebben we last van rock ’n’ roll-oren. Ieder jaar moeten ze het aantal optredens een procent of zo verhogen om rond te kunnen komen, verzucht hij. Ooit konden ze een tijdlang aardig wat geld vangen voor een show, nu inmiddels ruim twee decennia geleden, dankzij de wereldhit La Bamba. Van de verdiensten lieten ze buiten Los Angeles ieder een woning bouwen, de rest reserveerden ze voor de studie van de kinderen. “Twee zijn er al het huis uit,” zegt Louie, “de jongste is bijna zo ver.”

Toen ze nog ‘just another band from East L.A.’ waren, bruiloften en doopfeesten opluisterend met folkoristische muziek uit de landen rondom de Golf van Mexico, was hij welzijnswerker. Achter de schermen deed hij aan volkstoneel. De liedteksten over Evangeline, Emily, Tony, Maria en al die andere naamloze Chicano’s komen van zijn hand. Ooit trokken hun ouders, net als zijn eigen vader en moeder, naar de Gouden Staat, in de hoop daar een florissanter bestaan op te bouwen. I’m killing myself just to keep alive, killing myself to survive.

“Ik heb al in geen drie jaar meer iets geschreven. Niet dat ik geen ideeën heb, ik ben alleen te moe om er voor te gaan zitten. Het touren breekt me steeds meer op. Wanneer ik thuis ben, tuinier ik wat, daar blijft het eigenlijk bij.” Hij zwijgt even, peinzend. “Al met al zit ik nou zo’n vijfendertig jaar in de muziek. Niet dat ik er spijt van heb, helemaal niet, maar aan bepaalde dingen ben ik nooit toegekomen. En opeens voel ik de tijd dringen. Ik weet eigenlijk niet zo goed hoe nu verder.”

“En, waar hebben jullie het over? Muziek?” worden we onderbroken. “Nee,” zegt Louie opgeruimd, “het leven.”