Schimmig

Juni 1999

Mist hing over de Bijlmer. Ergens zoveel hoog begon iemand met doorrookte stem te zingen over hoe hij zich 's avonds langzaam had laten vollopen, terwijl hij bezig was verliefd te worden op de ongelukkig uitziende vrouw verderop aan de bar. Toen hij zich tegen sluitingstijd eindelijk voldoende moed had ingedronken om op haar aan te spreken, bleek haar kruk ineens leeg en ook het pakje sigaretten met de aansteker waren verdwenen. En ondertussen stond ik daar maar voor het raam met stokkende adem in het grijs te staren.

Te gek voor woorden toch dat ik als Eagles-fanaat de man die Ol' 55 had geschreven nog niet kende, zo had die weetal van een hoofdredacteur bij wie ik logeerde een paar minuten eerder gevonden. Waarna hij Closing Time van Tom Waits had opgezet om vervolgens in de badkamer te verdwijnen. Het was op een ochtend in de lente van 1974. Twee jaar later gaf ol' tomcat in min of meer besloten kring een nachtconcert in het hoofdstedelijke Café Americain, waarvan me niets meer helder voor de geest staat, behalve dat er uit de rechterzak van zijn afgedragen colbert een Penthouse stak.

De singer-songwriter had zich inmiddels ontpopt als een vertolker van anachronistische jazz & poetry. De muziek was eigenlijk niet zo aan mij besteed, maar de teksten over warm beer and cold women bleven onverminderd tot mijn verbeelding spreken. Want wie hoopt er in zijn spleenvolle jaren geen vergetelheid te vinden bij het in stukken slaan van weer een zaterdagavond? Of droomt er niet van op te gaan in het nachtleven aan de zelfkant, met zijn dealers en helers, strippers en hoeren, dronkaards en andere verliezers?

Als geen ander kon Tom Waits die louche wereld vervatten in kleurrijke verhalen, al scheen hij het allemaal niet uit eigen ervaring te vertellen. Alleen al hoe hij er bijliep, leek gewoon te mooi om waar te zijn. Maar in de elpeehoes van Small Change vind ik een uitgescheurd interview met een foto van hem op zijn kamer in het Tropicana Motel aan de Santa Monica Boulevard in West-Hollywood: zittend in een gammele tuinstoel voor een wankel salontafeltje vol met lege bierflesjes, ingesloten door onuitgepakte kartonnen dozen en allerlei bergen onbeschrijfelijke troep. Tom Waits was kennelijk dan toch de muzikale beatnik geworden in wiens huid hij was gekropen - smellin' like a brewery, lookin' like a tramp.

Geen wonder dat hij in zijn tweede leven liever niet aan die benevelde tijd herinnerd wil worden. En van zijn vroegste platen wenst hij zich zelfs nadrukkelijk te distantiëren als zijnde al te sentimenteel. Waarbij hij als braaf gezinshoofd dan ongetwijfeld met name zal denken aan Martha, waarin de ik-persoon na veertig jaar zijn oude jeugdliefde opbelt of ze niet eens koffie met hem wil gaan drinken om over vroeger te praten toen ze nog jong en dwaas en zorgeloos waren. Voeg daarbij zijn verstikte stem en drakeriger bestaat inderdaad nauwelijks. En toch kan ik onmogelijk naar Martha luisteren zonder dat ik het te kwaad dreig te krijgen. Niet eens omdat ik me er zo direct in herken, maar vanwege het angstige vermoeden dat er uit spreekt: misschien blijkt het leven uiteindelijk heel wat minder groots en meeslepend dan het ooit beloofde.