Onvermoeibaar
Laatst stond ik voor een dilemmaatje. Conor Oberst en Arno traden dezelfde avond tezelfdertijd op in het Utrechtse Muziekpaleis. Nu doe ik niet aan halve concerten, tenzij natuurlijk wanneer het me niet vermag te boeien, dus al ben ik nog zo’n trouwe hond, één van de twee moest ik afvallen. Het gewezen wonderkind van de Amerikaanse indierock had me keer op keer weten te pakken, het meest recent een jaar of drie geleden in de Amsterdamse Paradiso met het alhier zo miskende Dawes als eminente begeleidingsgroep. Spijtig alleen dat Upside Down Mountain, zijn destijds actuele album, inmiddels tussen wal en schip was gekukeld. Het draaide op die plaat weer eens om zichzelf hervinden. Gebukt onder de lichtheid van het bestaan dwaalt de rusteloze zoeker volgens eigen zeggen om de zoveel tijd af van zijn wezenlijke zelf, zodat hij ergens in retraite moet gaan teneinde de accu van de ziel op te laden. Gedurende de nasleep van zijn zwaarste instorting ooit maakte de zo getroebleerde en zelfdestructief angehauchte middertiger Ruminations, waarop hij met enkel piano of akoestische gitaar en soms mondharmonica de pijn van het zijn van zich af zingt. In a dark bar the world just melts away and he feels fine if he can just lose track of time. Ja, schrijven kan hij werkelijk als de beste singer-songwriter, maar een heel album in zijn dooie eentje maakt hem met die bibberstem van lieverlee toch tot een, eh, jammeraar.
Goed, zonder wikken en wegen vergat ik dat recital van Conor Oberst, die trouwens valsspeelde door zich te laten assisteren door iemand op bas. Enige twijfel had ik eerlijk geschreven wel, want ruim vier jaar terug in de gewezen Utrechtse poptempel Tivoli zat er bij Arno Hintjens tot mijn schrik zand in de machine. Oké, kan gebeuren op een slechte avond van een zestigplusser met een woest leven achter de rug, hield ik mezelf voor. Godzijdank bleek het die zondag in de bomvolle Pandora van TivoliVredenburg weer als vanouds: strak, hard, dwars en kras. Tjongejonge, wat brulde de Vlaamse reus er als een leeuw op los. En dan die formidabele gitarist op zijn Fender Jazzmaster, Filip Wauters, die zelfs met de slechtste wil van de wereld niet op een rockcliché viel te betrappen. Geen spoor van jeugdsentiment ook, wat heet, de verplichte T.C. Matic-showstoppers uit de vroege jaren tachtig klonken allesbehalve van gisteren. Nochtans kampt de peetvader van de Vlaamse indierock met heftige nostalgie-aanvallen, zo klaagt hij in de recente documentaire Dancing Inside My Head bij een tas thee tegen filmmaker Raoul Servais. De melancholie, verzucht zijn bijna twintig jaar oudere vriend, die komt er nog eens extra bij. Waah, pfff, prrr, breek de zelfbenoemde chanteur de charme raté de bek niet open. Vandaar dat hij continu moet blijven doorwerken, schijnbaar onvermoeibaar. My body is dead, but I’m alive and flipping, aldus Arno op Human Incognito in zijn nieuwe, nu al populaire lijflied. Je suis un vieux motherfucker.