Bright Eyes - Zijn of niet zijn

Mei 2007

Niemand minder dan R.E.M.-zanger Michael Stipe kwam met het voorstel hem te vragen voor de Vote For Change-tournee, de rocksterrenkaravaan die drie jaar terug in de nazomer door een aantal staten trok om de zwevende kiezers te bewegen vooral niet op George Bush te gaan stemmen. En zo kon het gebeuren dat de Boy Genius of Indie Rock, destijds goed voor zo’n kwart miljoen verkochte albums, avond aan avond het podium deelde met onvergelijkbare grootheden als R.E.M., John Fogerty en Bruce Springsteen. Hij was verguld, dat spreekt voor zich – en het was nog voor een nobele zaak ook. Vraag vervolgens of hij misschien weet dat een in de Verenigde Staten niet geheel onbekende Nederlandse band een nummer van zijn hand heeft opgenomen en zijn toch al twinkelende ogen beginnen helemaal te stralen. “Bettie Serveert! Ik kende ze al, wat heet, ik ben gek op hun muziek. Geweldige platen hebben ze gemaakt, te beginnen natuurlijk met Palomine. We vonden het echt een hele eer dat ze ons coverden.” Waarmee maar gezegd wil zijn: Conor Oberst deugt.

De opmars begon een jaar of vijf geleden met Lifted Or The Story Is In The Soil, Keep Your Ear To The Ground, het derde reguliere album van zijn vehikel Bright Eyes. Het inlegboekje oogt als een reproductie van een roman uit het begin van de vorige eeuw, waarbij de dertien minihoofdstukken zich laten lezen als proza, terwijl het wel degelijk gaat om de teksten van de liedjes. Een willekeurige, zij het daarom niet minder kenmerkende passage: It was in a foreign hotel’s bathtub I baptised myself in change. And one by one I drowned all of the people I had been. I emerged to find the parallels were fewer. I was cleansed. Conor Oberst was tweeëntwintig toen deze zinnen hem ontsproten en het kon niet de minste twijfel lijden: deze jongeman kan schrijven én hij heeft wat te zeggen – over wakker worden in de werkelijkheid, over het verliezen van de onschuld, over de ondraaglijke lichtheid van het bestaan.

Maat houden was er die periode voor de indie troubadour nog niet bij. De coupletten bleven zich maar opstapelen, net zoals de ongebruikelijke instrumenten over elkaar heen buitelden: hobo, trombone, fagot, klarinet, dwarsfluit, cello, vibrafoon, hakkebord, klokkenspel. En de melodieën dreigden voortdurend over hun eigen benen te struikelen. Ongekanaliseerde muziek, kortom, een exorbitant soort folkrock waarvan men licht de zenuwen kan krijgen. Niettemin bereikte Lifted dat jaar in Oor’s grote smaakmakerspoll de vierde plaats. Typisch een singer-songwriter voor alto’s die eigenlijk niets van singer-songwriters moeten hebben, dacht menige Americana-adept bij zichzelf – wat natuurlijk een dubbel vooroordeel was. Afijn, zo’n tweeëneenhalf jaar later verscheen I’m Wide Awake, It’s Morning, met als speciale gaste Emmylou Harris, en dan is er echt geen ontkennen meer aan: Conor Oberst geeft net als Rufus Wainwright en Sufjan Stevens een vijfde dimensie aan het singer-songwriter-genre.

Niet dat het er iets toe doet, maar zou hij het werk van Bright Eyes ook zelf betitelen als folk? “Jazeker, het is volksmuziek in de ware zin van het woord. Het is functionele, dienstbare kunst – makkelijk te begrijpen en makkelijk te maken. Dat kan in mijn geval ook moeilijk anders: ik heb nooit enige muzikale scholing genoten. Ik heb zelf uitgedokterd hoe je moet zingen, spelen en schrijven. Wanneer ik inspiratie krijg probeer ik daar zo goed en zo kwaad als dat gaat het beste van te maken. Vervolgens is het aan ons als band om die liedjes aan te kleden, waarbij we telkens verschillende stijlen, geluiden en technieken toepassen, zodat we het zelf tenminste spannend blijven vinden. Ons streven is om elke keer iets nieuws te maken, ook al is het dan misschien alleen nieuw voor onszelf. Vandaar dat ik voor iedere plaat en tournee van aanpak en bezetting wissel, want in herhalingen vervallen en vasthouden aan een beproefd procédé, is zo ongeveer het ergste wat je jezelf als kunstenaar kunt aandoen.”

*******

Tot vervelens toe heeft Conor Oberst (27) moeten horen dat hij een wonderkind was. Hij begrijpt het wel, daar niet van, want van lang niet iedereen is de muzikale ontwikkeling vanaf het allerprilste begin gedocumenteerd. Als dertienjarige debuteerde hij als singer-songwriter met een cassette, die alleen in zijn woonplaats Omaha, Nebraska in de lokale platen- en boekenzaak Antiquarium te koop lag. Het was het begin van een zo langzamerhand onoverzichtelijke reeks singles, eepees en albums met thuisdemo’s, studio-opnamen en concertregistraties onder namen als Commander Venus, Park Ave, Desaparecidos en, uiteraard, Bright Eyes. De stijl varieert van hardcore tot roots, om maar te zwijgen van het gelijktijdig met I’m Wide Awake, It’s Morning verschenen Digital Ash In A Digital Urn, een nogal experimentele en elektronisch geladen exercitie. Zijn meest recente werkstuk heet Cassadaga, een rijkelijk georkestreerd en spiritueel angehaucht album vol postmoderne folkrock.

Niet alleen een wonderkind dus, die Conor Oberst, maar ook nog eens een workaholic. Hetgeen de vraag doet rijzen: is muziek voor hem nou een roeping of een obsessie? Hij veegt een lok van zijn hippelange haar achter een oor, buigt zich bijna samenzweerderig over het terrastafeltje en zegt op peinzende toon: “Wel, een roeping, denk ik, al lijkt het soms inderdaad een obsessie. Maar ik heb ook periodes gekend waarin ik allesbehalve geobsedeerd was, dat ik absoluut geen zin had om muziek te maken en dan nóg ging ik er gewoon mee door. Kennelijk kan ik er niet mee ophouden. Eerlijk gezegd weet ik niet wat ik daar eigenlijk van moet vinden.”

Conor Oberst kreeg de muziek met de spreekwoordelijke paplepel ingegoten. Zijn vader speelde op bruiloften en partijen, terwijl oudere broer Matt met zijn band repeteerde in het souterrain van hun ouderlijk huis. “Overal lagen de instrumenten voor het grijpen en dan wordt de verleiding op een gegeven te groot om er niet eentje op te pakken. Mijn broer en zijn vrienden hebben me het nodige bijgebracht en ze stimuleerden me ook enorm om naar buiten te treden. De eerste keer dat ik achter de microfoon werd geroepen, zal ik niet licht vergeten: ik was doodsbenauwd, maar het was een positief soort angst, die de adrenaline door mijn aderen liet stromen. Verder werd ik op allerlei manieren geholpen met het opnemen van mijn liedjes. Iedereen in mijn directe omgeving hield zich op een of andere manier actief met muziek bezig. Robb Nansel was het organisatorische talent van de kliek en van hem kwam het initiatief om een eigen label te beginnen. Dankzij hem groeide de hobby van een stel scholieren in het dode Nebraska uit tot een heuse broodwinning. Muziek is het cement van mijn leven.”

Die avond geeft een voor de gelegenheid zeskoppig Bright Eyes in de oude zaal van de Melkweg voor een toegewijd publiek een hartverwarmend concert. Virtuoze instrumentalisten zijn het bepaald niet, waardoor de muziek op een charmante wijze iets rafeligs houdt. Tegelijkertijd blijkt alles terdege ingestudeerd, gelet op de behoorlijk complexe arrangementen. Dat er een vriendenkring op het podium staat, straalt er alleen al door de informele sfeer vanaf. “Ja, ik werk uitsluitend met mensen die ik graag mag,” beaamt Conor Oberst, die sinds een aantal jaren trouwens afwisselend in Omaha en New York woont. “Dat ze deels van mij afhankelijk zijn, is een verantwoordelijkheid die ik heb te dragen, maar mij hoor je niet klagen: ik sta tenslotte niet in een fabriek achter de lopende band. Ik geniet best een grote mate van vrijheid.” Desondanks verzucht hij ergens op Cassadaga: The dead can hide beneath the ground and the birds can always fly, but the rest of us do what we must in constant compromise. Is dat een levensles of een waarschuwing? “Een harde waarheid,” reageert hij glimlachend. “Maar op dit moment hier op een terras in de lentezon aan een Amsterdamse gracht heb ik daar even helemaal geen boodschap aan.”

*******

Van meet af aan huisden er in Conor Oberst twee muzikanten: de folkie en de rocker. Naast zijn wekelijkse optredens in Kilgore’s, een coffeeshop in de buurt, stond hij steeds vaker op het podium als voorman van Commander Venus, dat zich liet inspireren door inmiddels legendarische indiebands als Pixies, Pavement en Superchunk. “Onze eerste optredens waren op feestjes bij mensen thuis, vervolgens stroomden we door naar de kroegen en daarna promoveerden we naar de kleinere punkclubs. Naarmate ons werkterrein zich uitbreidde, leerden we steeds meer muzikanten uit andere contreien kennen, waardoor we daar weer terechtkonden – het was een sneeuwbaleffect. Op mijn zeventiende waren we al de hele zomervakantie op tournee in het middenwesten, waarbij we zelfs helemaal naar Georgia afzakten, want daar hadden we toevallig vrienden zitten. Ik had de tijd van mijn leven: elke avond optreden, daarna feesten bij mensen thuis om tegen het ochtendgloren op de vloer in een vreemde huiskamer in slaap te vallen, meisjes bij de vleet versieren – het leek wel de hemel op aarde. En mijn moeder maar denken dat de oudere jongens in de band vast goed op mij zouden passen.”

Lang leve de lol, al ging die er geleidelijk van af, zoals op Lifted te horen valt in het schrijnende Lover I Don’t Have To Love, drie jaar terug zo fantastisch gecoverd door Bettie Serveert op het album Attagirl. Artiest versiert fan en duikt de nacht in, raakt knetterstoned, doet iets wat op seks lijkt en wordt met de minuut wanhopiger en troostelozer: I have got this hunger and I can’t seem to get full. I need some meaning I can memorize. The kind I have always seems to slip my mind. “De meeste dingen waarvan je denkt dat ze je gelukkig zullen maken, bezorgen je op den duur pijn en richten soms zelfs onherstelbare schade aan,” zegt Conor Oberst ernstig. “Kijk, op zich is er niets mis met drugs nemen en seksuele ervaringen opdoen, zolang het maar niet om escapistische redenen gebeurt, want dan dreig je al gauw van kwaad tot erger te vervallen. En ik gebruikte ze een tijd lang als vluchtmiddelen, omdat ik me zo ontzettend leeg voelde.”

Afgelopen jaar dreigde het opnieuw mis te gaan. Sinds de Vote For Change-tournee had hij van geen ophouden willen weten en toen hij het eindelijk wat kalmer aan ging doen, wist hij niet meer waar hij met zichzelf naar toe moest. En zo belandde Conor Oberst in Cassadaga, een spiritueel centrum in het hart van Florida, waar hij zijn aura liet lezen en zichzelf ver weg van alle hectiek hervond. I have been coming and going since the day I was born and I followed the breadcrumbs but I never got home. I grew old in an instant, now I am all on my own, heet het ergens op het gelijknamige album, dat afsluit met de woorden: So pleased with a daydream that now living is no good. I took off my shoes and walked into the woods. I felt lost and found with every step I took. “Ik wil niet meer altijd iets hebben wat ik nog niet heb, ik wil niet meer steeds ergens anders zijn dan waar ik ben,” zegt Conor Oberst. “Ik wil graag tevreden kunnen zijn in het hier en nu. Want als je dat niet kunt, blijf je geblaseerd en rusteloos. Je moet vrede zien te vinden daar waar je met jezelf bent.”