Spoon - Meer met minder
Vier jaar terug liet Spoon bij iedere show in de Verenigde Staten na de laatste toegift een opname van The Star-Spangled Banner door de zaal schallen. Voorman Britt Daniel was op het idee gebracht door een concertvideo van Bob Dylan, die tijdens zijn beruchte tournee in 1966 onder gejoel en gefluit in Liverpool van het podium was gewandeld op de klanken van God Save The Queen. Om een avondje rock ’n’ roll uit te luiden met zoiets officieels als de nationale hymne, ja, dat vond hij eigenlijk best wel cool, zeker als het Amerikaanse volkslied ook nog eens zou worden gevolgd door Back In Black van AC/DC. Waar overigens niks ironisch achter stak, want geloof het of niet, de Australische hardrockers strekken hem tot voorbeeld. Klinkt Rent I Pay, de knallende opener van They Want My Soul, Spoon’s jongste, soms naar The Rolling Stones op de indierocktoer? Kan best wezen, maar wat wil het geval? Pas geleden las hij toevallig ergens dat Keith Richards in de late jaren zeventig naar het schijnt geen genoeg kon krijgen van AC/DC. Nou ja, zeg, dacht hij.
Prince, nog zo iemand die volgens Britt Daniel weet hoe het óók kan en misschien wel zou moeten: meer met minder. Instrumentaal kaler dan zijn beste hits When Doves Cry, Kiss, Sign ’O’ The Times en Alphabet St. bestaat bijna niet. Met een paar elementen een heel nummer bouwen, ja, dat is de kunst als je over een single praat. En verder liet hij zich voor They Want My Soul inspireren door 2001, een album uit 1999 van gangstarapper Dr. Dre. Muzikaal allesbehalve simpel, maar wel kurkdroog opgenomen, waardoor je een bijna minimalistisch geluid krijgt. Het titelnummer, dat durft hij ook best te verraden, is gebaseerd op You’re Makin’ Me High, die wereldhit uit 1996 van neo-soulzangeres Toni Braxton. Zo’n tien jaar terug alweer hoorde hij dat languissante liedje op de autoradio en vol vuur waagde hij toen een poging daar een eigen variant op te maken. Maar je hoorde amper verschil, dus legde hij het weg, totdat hij het laatst oppakte en ineens zag hoe hij er een draai aan kon geven. Want ja, het moet natuurlijk wel nergens op lijken.
Hoe Spoon te typeren? Indierock voor gevorderden, volgens het goede oude Oor. Of om het met ons bloedeigen Heaven wat preciezer te omschrijven: een aanstekende mix van rock, pop, soul, funk en elektronica met als das gewisse Etwas de brisante gravelstem van Britt Daniel. En nog concreter, in de woorden van de onvolprezen Duitse editie van het Amerikaanse blad Rolling Stone: een concentraat van The Beatles in hun nadagen, Elvis Costello’s Attractions in hun begintijd en Can in hun middenperiode. Bepaald geen willekeur dus dat de groepsnaam is ontleend aan een nummer van die baanbrekende krautrockers, al haalde Britt Daniel zijn vroegste inspiratie toch vooral uit het Engeland aan de vooravond van de jaren tachtig: de artpunk van Wire en Gang Of Four en de doemerige new wave van The Cure. Hoekig en bonkend, zo speelden ze die vormingsjaren in Austin, Texas, de wereldberoemde roots-enclave met ondergronds een niet minder levendige punkgaragerockscene. De minimalistische instrumentatie, zo karakteristiek voor Spoon, klonk voor het eerst maximaal op Kill The Moonlight uit 2002, hun vierde en misschien wel meest gevierde album, dat opent met een percussief gespeeld elektronisch pianoliedje. Compleet uncool, aldus Britt Daniel, en juist daarom zo cool.
De opmars was toen al een eind op streek. Met elke nieuwe plaat verdubbelde de verkoop in de Verenigde Staten en zo haalde Spoon in 2007 met Ga Ga Ga Ga Ga warempel de top tien, mede dankzij de radiohit The Underdog, een met smeuïge blazers opgesierd popliedje, volgens Britt Daniel zelf ergens tussen Van Morrison en Paul Simon in. Prompt werden allerlei andere nummers voor forse bedragen aangekocht voor gebruik in bioscoopfilms, tv-series, reclamespots en videogames. Loon naar werken, noemde hij die commerciële doorbraak, ze hadden het succes in ieder geval niet gestolen. Voor zijn gevoel hoefde hij nou voor de rest van zijn leven nooit meer iets te bewijzen. En nu nog kan hij er niet over uit dat zijn oma zaliger zich toen zo trots op hem toonde. Misschien niet cool om zoiets te bekennen, maar ach, kan hem wat schelen. Toegegeven, zijn teksten hield hij aanvankelijk doelbewust abstract, tot op een goede dag hij bewondering begon te krijgen voor mensen als John Lennon, Marvin Gaye en Elvis Costello, die echt superpersoonlijk durfden te schrijven. Ja, je kwetsbaarheid tonen, dat getuigt pas van kracht.
Enfin, goed en wel gearriveerd kwam er onverwacht zand in de machine, nota bene zonder dat iemand het merkte. Op Transference, album nummer zeven, klonk Spoon immers eigenwijzer, zelfbewuster en geconcentreerder dan ooit, net zoals op het podium, ook en misschien wel vooral in Europa waar de band tot op de dag van vandaag een goed bewaard geheim is. Na liefst elf maanden touren vlogen ze eind 2010 huiswaarts, zo afgeleefd dat Britt Daniel hoog in de wolken besloot uit de tredmolen te stappen. Een maand of drie lummelde hij thuis in Portland, Oregon maar wat aan, toen ronselde hij Dan Boeckner, de tweede voorman van het Canadese Wolf Parade, om samen een nieuwe groep op te zetten. Met Divine Fits beleefde hij een paar genoeglijke jaren, waarin hij voor de afwisseling eens niet de kar hoefde te trekken, wat hem allengs de nodige positieve energie gaf om weer met Spoon aan de slag te gaan. Als jullie nou vast beginnen, pushte hij de anderen. Alsof ze in de opnamestudio ooit iets anders hadden gedaan dan proberen zijn oerversies te verbeteren. Wat bij Transference trouwens niet meer altijd wilde lukken, vandaar dat er ettelijke thuisdemo’s op het album belandden, niet het minst tot zijn eigen frustatie. Nee, voortaan moest het anders. Want muziek maken draait tenslotte om wisselwerking, het combineren van verschillende ideeën in de verwachting dat er iets grootsers ontstaat. Zie The Beatles.
En toch: hoe je het ook wendt of keert, Spoon blijft het vehikel van Britt Daniel, inmiddels 43. Niet voor niets is welgeteld 21 jaar na de oprichting alleen drummer Jim Eno nog van het eerste uur, bassist Rob Pope en toetsenist Eric Harvey zitten er sinds het midden van de jaren nul bij. Om weer een beetje te wennen aan elkaar én aan de van Divine Fits mee over gekomen toetsenist Alex Fishel, spendeerden ze hun eerste repetitie aan een gezelschapsspel: iedereen moest een favoriet liedje omschrijven, dat ze zonder de titel te kennen vervolgens gingen spelen. En verder leek het Britt Daniel wijselijk de opnamesessies ditmaal te laten leiden door een ervaren producer van buiten. Zo hielden ze het risico dat het mis zou lopen in ieder geval tot een minimum beperkt. Het resultaat? Geen plaat om met de koptelefoon op te beluisteren in een donkere kamer, als je het hem vraagt, They Want My Soul leent zich bij uitstek voor keihard afspelen in de auto. Ondertussen zit Spoon ondanks een vrij late start dit jaar alweer op een slordige tachtig optredens. Oh ja, en op oudejaarsavond staan ze ook op de planken. Cool. Want alleen op tournee kent Britt Daniel een zorgeloos leventje, dan voelt hij zich de klok rond in zijn element – zolang iedereen hem tenminste met rust laat.