John Butler - Onbekend bekend
John Butler. Eerlijk zeggen: weleens van de goede man gehoord, laat staan ooit iets van hem beluisterd? Toch raakte zijn aanstaande optreden in de Amsterdamse poptempel Paradiso zo rap uitverkocht dat er van de zomer nog een extra concert in het Utrechtse muziekpaleis TivoliVredenburg volgt. In het verre thuisland Australië kent zijn populariteit al sinds de vroege jaren nul geen grenzen, waarbij hij tevens bekend staat als een gelegenheidsactivist, vandaar zijn bijnaam Million Dollar Hippie. Dat er naast zes studioplaten inmiddels liefst drie livedubbelaars zijn verschenen, zegt genoeg over de aard van het John Butler Trio: een onvervalste jamband à la Ben Harper & The Innocent Criminals, G. Love & Special Sauce en de Dave Matthews Band, stuk voor stuk groepen met wie de Aussies door de Verenigde Staten tourden.
Met achter zich een groovy ritmetandem, die het midden bewaart tussen dynamisch en laidback, improviseert Butler er op het podium virtuoos op los, veelal op een versterkte akoestische gitaar, afwisselend zes- en elfsnarig, al dan niet met een bottleneck, daarbij gebruik makend van allerlei effectpedalen. Rock, funk, blues, folk en soms reggae komen samen in zijn typische zomerfestivalmuziek, al kan zijn studiowerk wel degelijk op zichzelf staan dankzij de ambachtelijke composities en overdachte arrangementen. Bovendien zit er de nodige ontwikkeling tussen het tien jaar oude Sunrise Over Sea en het amper een maand jonge Flesh + Blood. “Dit jaar zijn we naar schatting acht maanden van huis,” vertelt John Butler (39) aan de telefoon in Fremantle, waar hij woont met vrouw en twee kinderen. “Meestal proberen we het tot de helft te beperken, zodat we voldoende tijd overhouden voor de andere geneugten des levens.”
Zit er voor jou een romantische kant aan touren?
“Nou, ik vind het muzikantenbestaan op zich al behoorlijk romantisch. Dat je gezegend bent met een creatief talent, waarmee je wildvreemden en tegelijkertijd jezelf gelukkig maakt en daarbij ook nog eens je gezin in luxe kunt laten leven – dat is toch eigenlijk te mooi om waar te zijn? Mijn grote droom als jongeman was liftend het hele land door te reizen en als straatmuzikant mijn eten en logies bij elkaar te spelen. Een rugzaktroubadour die zijn liedjes deelt met de mensen – een echte volksmuzikant. Kijk, dat noem ik pas romantisch.”
Je bent ook daadwerkelijk op straat begonnen.
“Ja, in Fremantle, waar ik een basisopleiding beeldende kunst volgde, die ik na het eerste jaar al voor gezien hield. Op straat speelde ik voornamelijk instrumentale stukken, het zingen bewaarde ik voor de open podium avonden in clubs en cafés. Na enige tijd kreeg ik een wekelijks optreden op donderdag in Mojo’s, een bar in het noorden van de stad. Van meet af aan deed ik uitsluitend eigen nummers, want ik miste gewoon het geduld om andermans liedjes te leren. Eenmaal de twintig voorbij ben ik me wel gaan verdiepen in met name Keltische en Indiase stijlen en later ook blues en bluegrass. Toen speelde ik trouwens pas een jaar of vier serieus gitaar. Nadat ik twee keer mijn arm had gebroken bij het skateboarden, leek het me verstandig een iets veiligere hobby te kiezen.”
Zo’n vijftien jaar geleden startte je met een trio, dat eigenlijk al vrij snel heel goed liep.
“Onze muziek sloeg gelijk aan, ja, dus aan optredens heeft het ons gelukkig nooit ontbroken. Vanuit Fremantle doorkruisten we eerst West-Australië, vervolgens de overige staten van het land en begin deze eeuw waagden we voor het eerst de oversteek naar Noord-Amerika. Al met al kostte het ons zo’n tien jaar om het touren door de Verenigde Staten en trouwens ook Europa rendabel te laten draaien. We hebben het helemaal zelf van de grond af moeten opbouwen, want op de radio en de pers hoefden we in het buitenland niet echt te rekenen. Ondanks het comfortabele succes in eigen land, voelden we ons niet te goed om jarenlang in kleine clubs op te treden en op zoveel mogelijk festivals te staan. Onze huidige status danken we uiteindelijk vooral aan mond-tot-mondreclame via het internet. En onze aanhang blijft vooralsnog doorgroeien – niet te geloven gewoon. Ik heb me daarom voorgenomen er eindelijk eens van te gaan genieten, waarbij ik mezelf wel voortdurend moet blijven inprenten: het gras is onderhand wel groen genoeg.”
Je hebt je betrekkelijk lang beperkt tot akoestische gitaar.
“Klopt, zij het wel over een Marshall-versterker en met gebruik van allerlei effectpedalen, zodat je het verschil met een elektrische amper kan horen, al geeft die absoluut een puurder elektrisch geluid. Door de jaren heen ben ik trouwens steeds meer verschillende snaarinstrumenten gaan gebruiken: banjo, dobro, lap steel, ukelele – ik neem wat nodig blijkt om het liedje tot leven te wekken.”
Waarom eigenlijk elf snaren in plaats de gebruikelijke twaalf?
“Oh, dat is toevallig zo gekomen. De hoge G knapte bij mij om de haverklap en ik had niet altijd zin om er telkens een nieuwe op te zetten, temeer omdat het geld mij in die dagen niet op de rug groeide. Aan dat geluid zonder de hoogste snaar, want de hoge G is nog hoger dan de dunne hoge E, raakte ik zodanig gewend dat ik de hoge G er op den duur niet meer mooi bij vond passen.”
Oefen je tegenwoordig nog gitaar of staat optreden voor jou gelijk aan oefenen?
“Thuis pak ik toch al gauw een keer of vijf per dag mijn gitaar op. De ene keer hang ik wat op de bank te tokkelen, dan weer loop ik er spelend mee door het huis en soms zit ik er zelfs een kwartiertje mee op het toilet. Mijn gitaar is als een boezemvriend met wie je graag rondhangt en over allerlei dingen praat.”
Krijg je zo ook ideeën voor liedjes of moet je daar echt voor gaan zitten?
“Meer dan eens kom ik op een riff of een akkoordenreeks, waarbij ik soms zelfs al een melodielijn neurie. Als het mij veelbelovend genoeg lijkt, neem ik het op met mijn smartphone of tablet. Zo’n muzikaal schetsje werk ik dan bij gelegenheid steeds een beetje verder uit tot het een vaste vorm heeft aangenomen. Als het trio er eenmaal mee aan de slag gaat, verandert zo’n liedje haast onwillekeurig, net zoals dat gebeurt tijdens de plaatopnames. Op het podium blijft het nummer zich dan nog jaren ontwikkelen – als een klein kind dat langzaam opgroeit tot een volwassene.”
Over kinderen gesproken: op je elfde zijn jullie vanuit Californië geëmigreerd naar Australië. Dat moet een enorme overgang zijn geweest.
“Ach, dat viel uiteindelijk best mee. Mijn vader komt daar oorspronkelijk vandaan, dus we gingen daar al geregeld op vakantie. Die emigratie volgde trouwens op de scheiding van mijn ouders, maar omwille van de kinderen besloot mijn moeder, een Amerikaanse, gewoon mee te verhuizen. We kwamen te wonen in Pinjarra, een plaatsje op vijf kwartier ten zuiden van Fremantle, wat na Los Angeles een enorme cultuurshock gaf, maar achteraf gezien prijs ik me juist gelukkig. Gedurende die acht jaar in dat dorp aan de rivier ontwikkelde ik een nauwe band met de natuur, terwijl ik dankzij mijn inheemse vrienden een heel andere cultuur leerde kennen, die behoorlijk te kampen had met provinciale xenofobie. Al met al behoorlijk karaktervormend, mag ik gerust zeggen.”
Je laat je niet onbetuigd in allerlei ecologische, maatschappelijke en politieke kwesties. Zie je dat als een verantwoordelijkheid van een populair artiest?
“Niet speciaal, nee. Kijk, ieder mens heeft zo zijn eigen verantwoordelijkheid. Of je nu een politicus, een zakenman, een leraar, een ouder of wat dan ook bent, we hebben in dit leven allemaal een taak te vervullen. Iedereen zou zich verplicht moeten voelen om de wereld zoveel mogelijk beter te maken, zelfs al is het maar een klein beetje. Los daarvan weerspiegelt alle kunst de samenleving waarin ze is ontstaan.”