Richard Thompson - Een Engelsman in Amerika
“Het doet je beseffen hoe oud je inmiddels wel niet bent”, zegt Richard Thompson droogjes. Op de kop af 45 jaar geleden maakte de 64-jarige zijn plaatdebuut met Fairport Convention. “Overigens hebben we dat jubileum van de zomer al gevierd, want het daadwerkelijke begin ligt natuurlijk nog wat verder terug. Best gezellig hoor zo’n reünie, maar het heeft toch ook iets angstaanjagends. We komen zo langzamerhand echt op leeftijd en dan vraag je je onwillekeurig toch af hoeveel tijd je eigenlijk nog resteert.” Van de in pakweg twee dozijn muzikanten die de diverse bezettingen van de Britse folkrockgroep telden, legden er tot op heden vier het loodje legden, te beginnen met de dronken van een trap gedonderde zangeres Sandy Denny. Dankzij mede-oprichter Simon Nicol en man van het tweede uur Dave Pegg zal het artistiek allang stilstaande combo naar het zich laat aanzien de halve eeuw wel vol weten te maken.
Sinds 1980 trekken iedere augustus zoveel mogelijk oud-leden naar Oxfordshire om daar op het Cropedy Festival voor een slordige twintigduizend bezoekers nog eens het podium te delen. Het feestelijke optreden eindigt steevast met een collectieve uitvoering van Meet On The Ledge, dat Richard Thompson al op zijn negentiende schreef. Dit prijsnummer van de vroege klassieker What We Did On Our Holidays werd vorig jaar nieuw leven ingeblazen op Underwater Sunshine (Or What We Did On Our Summer Vacation), het fantastische coveralbum van Counting Crows. Tal van Amerikaanse popmuzikanten, zoals Bonnie Raitt, Los Lobos en R.E.M., verklaarden zich al eerder schatplichtig aan het Fairport Convention uit de late jaren zestig, dat zich saillant genoeg aanvankelijk liet beïnvloeden door overzeese folkies als Bob Dylan, Richard Fariña en Joni Mitchell, alvorens ze met Liege & Lief en Full House hun eigen culturele erfgoed begonnen te exploreren. “Zo hoopten we ons te onderscheiden, zij het in het volle besef dat we een grote populariteit wel konden vergeten.”
Afgelopen jaar kreeg Richard Thompson uit naam van de Americana Music Association in het Ryman Auditorium, the mother church of country music, een Lifetime Achievement Award uitgereikt. Al even onwaarschijnlijk behoorde de utterly British klinkende folkrocker samen met Lyle Lovett, Rodney Crowell en Buddy Miller enkele maanden geleden tot de trekkers van de zesde editie van Cayamo, de internationaal populaire Americana-cruise voor babyboomers. En wegens groot succes is er de laatste week van juni in een vakantieoord in de Catskill Mountains nabij Woodstock een reprise van Frets And Refrains, Richard Thompson’s Acoustic Guitar And Songwriting Camp, waarvoor de prijzen variëren van dertienhonderd en tweeëneenhalf duizend dollar. Dat muziekkamp onderbreekt een liefst tien weken omspannende tournee door de Verenigde Staten, voorafgegaan door een serie van veertien concerten met gelegenheidsduo Emmylou Harris & Rodney Crowell. “Jaja, ik heb het er maar druk mee.”
Zo’n honderd avonden per jaar staat Richard Thompson op de planken, van de Verenigde Staten en Europa tot Japan en Australië, hetzij met zijn elektrische combo hetzij solo akoestisch. Als kleine zelfstandige kan hij uit kostenoverwegingen namelijk niet altijd zijn vaste begeleiders mee op trektocht nemen, reden waarom multi-instrumentalist Pete Zorn steeds vaker schittert door afwezigheid. “Vanwege de alsmaar verslechterende economie zijn we inmiddels gereduceerd tot een trio. Als het zo doorgaat, eindigen we binnenkort nog als duo,” zegt hij meesmuilend. “Toch touren we comfortabeler dan vroeger, want in Amerika gunnen we ons de luxe van een reisbus, zodat we tenminste fatsoenlijk kunnen slapen tijdens die zeshonderd mijl lange ritten van de ene naar de andere stad.”
Richard Thompson opereert al zo’n drie decennia vanuit het aan Los Angeles grenzende Santa Monica, waar hij belandde door toedoen van een nieuwe geliefde, die een rigoreus einde maakte aan zijn leven en werk met Linda Peters. Acht jaar lang vormden ze het koningskoppel van de Britse folkrock, dat debuteerde met het duistere meesterwerk I Want To See The Bright Lights Tonight en voortijdig afscheid nam met de visionaire scheidingsplaat Shoot Out The Lights. “Nee, je kunt me beslist geen Engelse Amerikaan noemen, ik ben een op en top Engelse Engelsman gebleven. Niet voor niets verbreng ik een kwart van mijn tijd in Londen, waar ik altijd een appartement heb aangehouden. Geen kwaad woord over het Californische klimaat en ik mag ook graag surfen, maar met de Amerikaanse cultuur heb ik eerlijk gezegd bitter weinig op. Gelukkig kan ik tegenwoordig via de computer in ieder geval de Engelse kranten en radio dagelijks volgen. Santa Monica zie ik vooral als een handige uitvalsbasis, wat overigens niet betekent dat ik het geen thuis zou willen noemen.”
Eenmaal gevestigd in de Verenigde Staten boorde Richard Thompson tot zijn stomme verbazing een nieuw en bovendien jonger publiek aan. Op zoek naar een moderner geluid liet hij zich koppelen aan de creatieve producer Mitchell Froom, welke samenwerking begin jaren negentig zowel artistiek als commercieel zijn hoogtepunt bereikte met Rumor And Sigh. Na een tweetal al te experimenteel getoonzette opvolgers werd de kunstzinnigheid hem teveel en luidde hij de eeuw uit met Mock Tudor, de eerste van een inmiddels zes titels tellende reeks prachtplaten, gesitueerd in het Engeland van ooit. “Zelfs al schets ik de omgeving niet, dan nog zie ik bij het schrijven een regenachtig landschap of een grauwe industriestad, zoals ik me die herinner uit mijn kindertijd en jeugdjaren.”
Volgens eigen zeggen probeert Richard Thompson via de muziek meer dan ooit zijn levensgeschiedenis te doorgronden of met pijnlijke kwesties uit het verleden in het reine te komen. “Soms word ik in het holst van de nacht wakker en lig ik tot het ochtendgloren vol wroeging te piekeren over een of andere nooit opgeloste kwestie. Andere teksten ontstaan uit boosheid, compassie of heimwee, waarbij ik er meestal gewoon op los fantaseer door in iemands huid te kruipen.”
Een geval apart is Cabaret Of Souls, een anderhalf uur durend ‘folkoratorium’, geïnspireerd op de onderwereldavonturen uit de Odyssee van Homerus. “Ik kreeg een opdracht om voor mijn goede vriend Danny Thompson een stuk van zes minuten voor contrabas te componeren, maar zijn spel kent zoveel verschillende facetten dat het uitgroeide tot een complete cyclus. Toen heb ik er in één moeite door een verhaal bij verzonnen en vervolgens ontstond het idee voor een gekostumeerde gala-voorstelling met een verteller, vocalisten, strijkers en dansers. Wat je noemt een extravaganza, dat welgeteld zeven keer is opgevoerd. Enorm veel werk voor bijna niets. Wat zijn we toch een stelletje idioten.”
Ledigheid geldt als des duivels oorkussen voor Richard Thompson, die zich medio jaren zeventig bekeerde tot het soefisme. Biddend, mediterend, vastend en filosoferend bereidt de pragmatische moslim zich op de dood voor, terwijl hij daarnaast zoveel mogelijk studeert en oefent. Geen wonder dat het recente Electric, zijn twintigste reguliere album, net zo goed blijkt als zijn beste werk, wat in het bijzonder opgaat voor zijn fabuleuze gitaarspel. “Een mens is nooit uitgeleerd. Ik lees boeken over muziektheorie, ik repetereer toonladders, ik experimenteer harmonische variaties, ik ontwikkel mijn instrumentale frasering, noem het allemaal maar op. Zo probeer ik mijzelf te maximaliseren. Ondertussen ben ik in mijn hoofd voortdurend bezig met nieuwe liedjes, waarvoor ik invallen en ideeën in notenschrift opteken in een groot kladboek.”
Eind jaren nul verscheen Walking On A Wire: 1968-2009, een vierdelige cd-box die een representatief en bovendien voorbeeldig toegelicht overzicht biedt van zijn complete oeuvre. Artistiek gezien heeft Richard Thompson zich nooit verloochend, zo leert deze essentiële anthologie en passant, hij is altijd zichzelf weten te blijven. “Je hoort me hooguit mijn onvolwassenheid verliezen, maar wat zou ik me schamen voor de naïviteit van mijn achttienjarige ik. In wezen doe ik nog precies hetzelfde als toen met Fairport Convention. Mijn werk is nu eenmaal geworteld in de eeuwenoude traditie van Schotse, Ierse en Keltische volksmuziek. Eigenlijk ben ik niet zozeer veranderd als wel gegroeid.”