Mumford & Sons - En nu allemaal!
i.s.m. Louis Nouws
De een gaat hoogstpersoonlijk wat te drinken voor ons halen in een aanpalende kleedkamer, de ander informeert naar de correcte uitspraak van de naam van onze aanstaande koning. Gebroederlijk naast elkaar op de bank keuvelen ze er vervolgens een half uurtje innemend op los, waarna we bij het afscheid hartelijk worden bedankt voor de getoonde belangstelling. Wat zijn ze toch gewoon en aardig gebleven, die jongens van Mumford & Sons.
Bij het Nederlandse podiumdebuut van Marcus Mumford (zang, gitaar, mandoline en drums), Winston Marshall (banjo, dobro, gitaar en bijzang), Ben Lovett (toetsen, accordeon en bijzang) en Ted Dwane (bas en bijzang) bleek de roem hen tot ieders verrassing ver vooruit gesneld. Tijdens het stijf uitverkochte optreden in het Nijmeegse Doornroosje kon het laaiend enthousiaste publiek de liedjes van het amper een maand eerder verschenen Sigh No More al uit volle borst meezingen. Nog geen tweeënhalf jaar later vullen Mumford & Sons moeiteloos de spiksplinternieuwe Ziggo Dome, de gigantische popconcerthal achter de Amsterdam ArenA, waar deze snijdend koude Paaszaterdag zo’n zestienduizend liefhebbers van overwegend jeugdige leeftijd zich straks zullen uitleven op een soort muziek die zich tot voor kort liet associëren met middelbare mannen in gebreide truien, ribbroeken en geitenwollen sokken.
Volgens eigen zeggen moest de groepsnaam doen denken aan een ambachtelijk familiebedrijf uit vroeger dagen, terwijl ze voor de hoesfoto van hun tweede album Babel lijken te poseren op de set van een kostuumfilm. Toch kleeft er hoegenaamd niets oubolligs aan de vier midtwintigers uit West-Londen, net zo min als hun aanstekelijke folkrock anachronistisch in de oren klinkt, maar veeleer appelleert aan klassieke waarden als verbroedering en verheffing. Geflankeerd door een driekoppige blazers- en strijkerssectie dringt zich op hun triomfantelijke Babel-tournee onwillekeurig de vergelijking op met de Seeger Sessions Band, het volksorkest van Bruce Springsteen. Mumford & Sons zelf wijzen liever op een zekere verwantschap met Arcade Fire, het indierockensemble rond Win Butler, die zich op zijn beurt overigens weer schatplichtig toont aan The Boss. Om met de grote metafysische poëet John Donne te schrijven: No man is an island, entire of itself. Each is a piece of the continent, a part of the main.
Jullie album Babel staat al een half jaar in de top tien en de kaarten voor het concert hier vanavond in Ziggo Dome vlogen de deur uit. Waarom geven jullie dan toch nog interviews?
DE BANJOMAN: “Ach, het is een kleine moeite. Het is helemaal geen opgave, hoor. We zagen laatst een documentaire over The Rolling Stones en die gaven vroegert ook interviews op tournee. Wie zijn wij dan om ons daar te groot voor te voelen? Optreden, dat is waarom het Mumford & Sons is begonnen. En als je dat wilt blijven doen, moet je in beeld blijven.”
DE TOETSENMAN: “Niet dat we nou zo graag over onszelf praten, maar het contact met het publiek, zeker in zo’n enorme zaal als de Ziggo Dome, beperkt zich toch een beetje tot ‘We zijn blij dat we hier zijn vanavond’ en ‘Het volgende liedje heet…’ Via interviews kunnen we de band met onze fans versterken.”
Vanwaar die behoefte om contact met het publiek te leggen?
DE BANJOMAN: “We zijn de mensen dankbaar dat ze een kaartje hebben willen kopen om naar ons te komen luisteren. Daarom maken we er op het podium ook graag een feestje van.”
DE TOETSENMAN: “Onze muziek heeft een hoog meezinggehalte. Vanaf de allereerste optredens in de kleinste zaaltjes bleek dat al het geval. We staan naast elkaar op het podium en we nodigen uit tot interactie. Toen we nog in pubs speelden, had je steevast van die gasten die er doorheen gingen staan blèren. Dat stimuleerde ons nóg meer het contact met het publiek te zoeken en er samen met z’n allen tegenin te gaan. Dat spel beviel ons wel. Sindsdien willen we met onze muziek niets liever dan iedereen overrompelen én opzwepen.”
Op tournee staan jullie tussen de reguliere concerten door op de zogenoemde Gentlemen Of The Road Stopovers, door jullie zelf georganiseerde kleinschalige festivals in middelgrote steden. Jullie eigen label heet ook Gentlemen Of The Road. Zien jullie jezelf als ‘heren van de weg’?
DE TOETSENMAN: “Gentlemen Of The Road is in het Amerikaans een synoniem van Highwaymen en dat was weer de naam van de countrysupergroep van Johnny Cash, Willie Nelson, Waylon Jennings en Kris Kristofferson. Ze waren muzikale rebellen in hun tijd. Die referentie leek ons wel toepasselijk, want wij willen ook niet steeds de geëigende paden bewandelen. Het idee achter die stopovers is om als een soort reizend circus muzikaal vermaak te brengen in plaatsen waar grote popgroepen zelden of nooit hun tenten opslaan.”
Was dat ook de gedachte achter Big Easy Express, de historische trein waarmee jullie zo’n twee jaar terug in anderhalve week van San Francisco naar New Orleans trokken?
DE BANJOMAN: “Dat was een initiatief van Edward Sharpe & The Magnetic Zeros. Edward is een treinengek en hij kwam op het idee door de Festival Express, die begin jaren zeventig Canada doorkruiste met aan boord Janis Joplin, Grateful Dead en The Band. Hij vroeg Old Crow Medicine Show en ons of we niet mee wilden doen. Daar hoefden wij geen seconde over na te denken, ook al omdat we grote Old Crow-fans zijn. Het pakte geweldig uit, zoals ook blijkt uit die mooie documentaire, zij het dat die niet de achterkant van de onderneming laat zien. Wij muzikanten amuseerden ons kapot, voor iedereen anders was het een tour de force. We moesten enorme afstanden overbruggen en keer op keer spande het erom of we op tijd zouden arriveren voor het volgende optreden. Het was big, maar allesbehalve easy.”
Weten jullie hoeveel optredens jullie inmiddels hebben gegeven?
DE TOETSENMAN: “Tegen de vijftienhonderd, schat ik.”
DE BANJOMAN: “Tot voor kort lieten we er ons op voorstaan dat we ons ieder optreden konden herinneren, maar dat stadium zij we onderhand voorbij, vrees ik.”
DE TOETSENMAN: “We kunnen ons tot nu toe wel nog iedere tournee voor de geest halen. Toen we de band begonnen droomden we er vooral van met onze muziek de wijde wereld in te trekken. Goddank is die ambitie tot nu toe intact gebleven. We weten inmiddels immense hallen als de Ziggo Dome uit te verkopen, maar daarnaast staan we met evenveel plezier als vroeger in zaaltjes van pakweg achthonderd man, zoals laatst in Warschau en Florence, steden die we pas voor het eerst aandeden. Zo blijven we met zowel Mumford & Sons als Gentlemen Of The Road voortdurend op zoek naar nieuwe plekken om op te treden.”
Kent dat intensieve touren voor jullie ook een romantische kant?
DE TOETSENMAN: “Zeker. We zijn alle vier geïnteresseerd in mensen en culturen. Het draait op tournee heus niet alleen maar om de muziek. Zo gaan we straks met de crew een partijtje voetballen op het trainingscomplex van Ajax tegen een stel mensen van die club. Als voetballiefhebbbers is dit voor ons een ongedwongen manier om met wildvreemden in contact te komen. En wie weet duiken we na het concert nog wel het Amsterdamse uitgaansleven in.”
Van pubs naar arena’s: in hoeverre heeft dat jullie manier van optreden veranderd?
DE BANJOMAN: “In feite doen we nog hetzelfde als in onze begindagen, alleen waarschijnlijk beter.”
DE TOETSENMAN: “Het is ook geleidelijk gegaan, al ging het wel in een steeds sneller tempo. Toch hebben we het hele traject stap voor stap afgelegd: van pubs naar clubs via zalen naar arena’s. Eerlijk gezegd missen we het optreden in theaters met een capaciteit van tussen de duizend en vijfentwintighonderd mensen. Die fase zijn we nu definitief voorbij, terwijl dat eigenlijk de fijnste podia zijn. Het zijn veelal zalen met een mooie traditie en een goede akoestiek.”
Kwam het tweede album op een andere manier tot stand dan jullie debuut?
DE TOETSENMAN: “Nogal, ja. Door al dat gereis brachten we automatisch veel meer tijd met elkaar door, wat weer inhield dat het schrijven van liedjes zich ontwikkelde tot een soort groepsproces. Tegelijkertijd merkten we dat het touren ons daar gaandeweg steeds vaker van afhield. Vandaar dat we op een gegeven moment besloten enkele rustperiodes in te lassen om ieder afzonderlijk aan nieuwe nummers te kunnen werken. Vervolgens kwamen we bij elkaar om die ideeën en opzetjes uit te wisselen en gezamenlijk verder uit te bouwen.”
DE BANJOMAN: “Iedereen heeft zijn inbreng, wat ook geldt voor de teksten, al levert Marcus wel het leeuwendeel. Tijdens het creatieve proces hanteren we geen regels of procedures. Niets ligt vast, alles mag anders. Hoe dan ook zal het volgende album verschillen van de vorige twee, al zijn onze ideeën vooralsnog tamelijk vaag. Tot nu toe was het uitgangspunt dat we op de plaat hetzelfde moesten klinken als op het podium en niet zoals te doen gebruikelijk omgekeerd. Van dat principe willen we nu best afstappen. We zijn niet dogmatisch akoestisch. Eigenlijk zijn we helemaal niet streng in de leer.”
Babel werd onlangs bekroond met een Grammy Award in de categorie Americana. Dat lijkt te gek voor woorden, ware het niet dat jullie muziek invloeden verraadt van traditionele Amerikaanse folk en bluegrass. Hoe is dat eigenlijk zo gekomen?
DE TOETSENMAN: “Toen we met Mumford & Sons begonnen, waren we alle vier zwaar onder de indruk van Old Crow Medicine Show en The Avett Brothers. Die groepen gebruiken weliswaar akoestische instrumenten, maar het publiek hoeft niet stil te zitten en zwijgend te luisteren. Bij voorkeur niet zelfs.”
DE BANJOMAN: “Binnen de kortste keren ontdekten wij dat wij met akoestisch spel en vierstemmige samenzang toch konden klinken als een rockgroep. We hebben dan ook eigenlijk niet graag dat men onze muziek bestempelt als folkrock, wijzelf spreken liever van indierock.”
DE TOETSENMAN: “Muziek met energie. Maar akoestische instrumenten geven ook de mogelijkheid rustige momenten in te bouwen. Zo kun je de andere kant van de dynamiek laten horen. Het is heus niet anderhalf uur lang de beuk erin. Voor ons is het trouwens beter vol toe houden als we nu en dan gas terugnemen.”
Zijn jullie niet eigenlijk een moderne medicine show, die de wereld rondtrekt om via het wondermiddel muziek hoop aan de man te brengen?
DE BANJOMAN: “Ik weet niet of we in hoop handelen. We bieden wel vermaak, althans dat mogen we hopen. Wij houden zielsveel van muziek. Wat de muziek ons schenkt, willen we graag doorgeven. Maar wat dat wat precies is?”
Toch heet het op Babel ergens tegen het einde: They’ll fulfil our dreams and we’ll be free and we will be who we are. And they’ll heal our scars, sadness will be far away. Het lijkt wel alsof we hier Mumford & Sons over Mumford & Sons horen zingen. Het klinkt bijna als een verkapt mission statement.
DE TOETSENMAN: “Ach, welnee.”
Wat horen we dan?
DE BANJOMAN: “Gewoon, een lied.”