Pete Townshend - Een serieuze zaak
Pete Townshend ziet er afgetobd uit, maar anders dan op de recente foto’s heeft hij geen ouwelijk gezicht. Toen hij voor het geven van een hand even was opgestaan, had hij door zijn slungelachtige gestalte zelfs wat jongensachtigs over zich gekregen. Wel spreekt hij op een vermoeide toon. Hij ontvangt dan ook al ettelijke dagen op rij vertegenwoordigers van het geschreven en gesproken woord teneinde de nodige promotie te maken voor zijn tweede soloplaat, Empty Glass. Een triomfantelijk album. Opwindende rock ’n’ roll van deze tijd en door de keur aan muzikale details bovendien spannend om naar te luisteren. Beduidend minder geforceerd klinkend ook dan Who Are You, zijn meest recente werk met The Who. Het lijkt wel alsof Townshend eerst zijn angstcomplex, dat zijn rol in de popmuziek was uitgespeeld, moest overwinnen, vooraleer hij het tegenbewijs kon leveren.
“Ik piekerde zóveel over de popmuziek en mijn aandeel daarin, dat ik op een gegeven moment lam sloeg,” vertelt hij. “Het schrijven lukte niet meer. Vrienden drukten mij op het hart dat ik niet zo zwaar op de hand moest zijn, het ging tenslotte om zoiets eenvoudigs als rock ’n’ roll. En dat terwijl ik rock ’n’ roll nou juist iets onzettend ingewikkelds vond. Inmiddels heb ik geleerd dat een popmuzikant beter niet al te diep over zijn werk kan nadenken. Doet hij dat wel, dan loopt hij het gevaar dat in zijn werk de rede over het gevoel gaat heersen. En dat is funest. Want popmuziek is niet iets verstandelijks, popmuziek is passie.”
*******
Vanaf zijn vijftiende al doet Pete Townshend, inmiddels praktisch halverwege de dertig, aan rock ’n’ roll. Sinds het midden van de jaren zestig is hij componist, tekstdichter en, last but not least, de molenwiekende gitarist van The Who, de modgroep die hij oprichtte met de bronstige zanger Roger Daltrey, de vingervlugge bassist John Entwistle en de maniakale drummer Keith Moon. “Mijn eerste liedje van eigen hand was I Can’t Explain en het werd meteen een hit. Het voelde alsof ik een metamorfose had ondergaan,” herinnert hij zich. “Er bleek meer te zijn dan alleen gitaar spelen. Het laat zich vergelijken met een peuter die op een goede dag rechtop gaat staan en opeens kan lopen zonder om te vallen.” In drie jaar tijds schreef Townshend een serie klassieke popsingles: The Kids Are Alright, Substitute, I’m A Boy, Happy Jack, Pictures Of Lily, I Can See For Miles, Mary Ann With The Shaky Hand en natuurlijk het stotterend gezongen My Generation met de legendarische hartenkreet People try to put us down, just because we get around. Things they do look awful cold, hope I die before Iget old.
Op albums als A Quick One en The Who Sell Out experimenteerde Townshend ondertussen met “wat ik voor het gemak de operavorm noemde”. Het bleken vingeroefeningen voor Tommy, het dubbelalbum uit 1969, dat officieel niet de eerste, maar wel de meest geslaagde rockopera zou blijken. Met het twee jaar later verschenen meesterwerk Who’s Next, dat de podiumkraker Won't Get Fooled Again herbergt, slaagde Townshend er vervolgens wonderwel in elektronische en minimale muziek te integreren in het rock ’n’ roll-idioom. “Ik vond het spannend en leerzaam om te experimenteren met de synthesizer, wat in die periode feitelijk nog een onderontwikkeld apparaat was. Maar het is niet echt een instrument naar mijn hart. Geef mij liever een elektrische gitaar,” zegt hij er nu in alle nuchterheid over. “Een synthesizer is een computer, een elektrische gitaar een machinegeweer. En het geluid dat uit de versterkers komt, is grootser, en in zekere zin ook beter, dan Wagner.”
In 1973 kwam The Who met een tweede rockopera, Quadrophenia, die al te ambitieus en fragmentarisch uitpakte, reden voor Townshend om het dubbelalbum na verloop van tijd zelfs als mislukt te bestempelen. Zijn zelfvertrouwen was gekelderd, hij geloofde geen relevante bijdrage meer te kunnen leveren aan de popmuziek. Townshend probeerde zijn toekomst veilig te stellen door zich op allerhande nevenprojecten te storten. Zo was hij nauw betrokken bij de de theaterproductie en de verfilming van Tommy, waarop hij zich met de opbrengsten in het zakenleven begaf. Tegelijkertijd werkte hij aan The Kids Are Alright, een documentaire over The Who, en Quadrophenia, een speelfilmnaar het verhaal op de binnenhoes van het gelijknamige dubbelalbum. Toch dwong hij zichzelf tijdens die periode tot het maken van muziek. Na het nogal wankelmoedige The Who By Numbers leek hij in 1978 met Who Are You zijn artistieke zelfvertrouwen te hebben herwonnen. Ironisch genoeg pleegde Keith Moon in datzelfde jaar zelfmoord.
“The Who bestond al vijftien jaar, we werden langzaamaan ouder en bleven maar op dezelfde voet doorgaan. We hadden ook eigenlijk geen andere keuze. De dood van Keith was een soort van bevrijding. Zonder hem bestond The Who in feite niet meer, we hoefden dus ook niet langer tegen onze eigen traditie te vechten,” vertelt Townshend. “Persoonlijk heeft het overlijden van Keith me enorm aangegrepen. Tegelijkertijd voelde ik mij op een vreemde manier gelukkig. Als ik ’s morgens wakker werd, was ik blij dat ik weer een nieuwe dag mocht begroeten.” Townshend kwam terug op zijn besluit nooit meer met The Who op te treden, rekruteerde Kenney Jones, de drummer van de (Small) Faces, en produceerde binnen één jaar het repertoire voor zowel Empty Glass als het komende groepsalbum Face Dances.
*******
Pete Townshend schreef voor Quadrophenia, in dialoogvorm, The Punk And The Godfather, waarin hij de peetvader liet zeggen: I have to be careful not to preach, I can’t pretend that I can teach. And yet, I’ve lived your future out by pounding stages like a clown. Profetische woorden, want amper vier jaar na dato zou The Who tot de voornaamste inspiratiebronnen van de punkbeweging blijken te behoren. Desondanks gaven veel punkgroepjes in hun begindagen af op Townshend, waarop deze zich uitgedaagd heette te voelen en wilde bewijzen dat hij als dertiger zeker niet te oud was voor de rock ’n’ roll.
“Kort voor de opnamen van Who Are You ontmoette ik, bij toeval, Steve Jones en Paul Cook van The Sex Pistols,” vertelt hij. “Ik had een lange dag vol zakelijke besprekingen achter de rug en ’s avonds zat ik me in een kroeg te bezatten. Ik raakte in gesprek met de jongens. De hele rock ’n’ roll kon me gestolen worden. Maar wat was hun reactie? Ze begonnen me moed in te spreken. Ik moest me niet inbeelden dat ik uitgeteld was, ik moest ophouden met al dat getheoriseer, ik moest gewoon weer muziek gaan maken. Zelf toonden ze niet de minste ambitie. Stuitend, vond ik het.”
Goedbeschouwd draaide het bij de Britse punkgarde uiteindelijk niet om de muziek zelf, begreep Townshend achteraf. “De punkbands van het eerste uur vormden de stoottroepen van een leger dat ten strijde trok tegen de gevestigde orde in de popwereld. De jongens met de bajonetten die bereid waren de heuvel over te trekken en man tegen man te vechten. Ze waren voorbestemd om te sneuvelen. Hun verdienste is geweest dat ze hebben aangetoond dat rock ’n’ roll zelf schoon schip kan maken. Die zelfregulatie zul je in andere kunstvormen niet zo gauw aantreffen.”
Maar wat te denken nu van al die new wave-bandjes, die in het kielzog van de punkgolf op niets anders uit lijken dan het scoren van hits? “Volgens mij hebben dat soort groepen geen enkele schadelijke invloed op de popmuziek,” meent Townshend. “Ze zijn bewust triviaal, niet eens regressief, ze willen niet meer dan een schaduw zijn. Wie weten verkeren ze in de veronderstelling dat sexy bakvissen met vochtige kruisjes hun plaatjes kopen, maar in werkelijkheid bestaat hun publiek uit klagerige huisvrouwen van in de dertig met jengelende kinderen. Randgevallen als Blondie daarentegen vervullen een belangrijke functie. Zij bereiken wel degelijk de groep van twaalf- tot vijftienjarigen en weten zodoende iets over te brengen van wat popmuziek kan inhouden.”
“In Engeland maakt popmuziek deel uit van een maatschappelijke klasse die een bepaald sociaal ideaal nastreeft,” vervolgt Townshend. “In Amerika zijn jongeren amper geëngageerd. Alleen als er sprake is van een economische of politieke crisissituatie, tonen ze iets van betrokkenheid, maar dat gebeurt eigenlijk vooral uit paniek. Daar staat tegenover dat de verschillende muziekgenres er niet aan bepaalde groeperingen zijn gebonden. In Engeland hebben de rude boys, de skinheads, de mods, de punks en noem ze maar op elk hun eigen kleding en hun eigen muziek. Amerikanen staan veel breder, opener en vrijer tegenover popmuziek. Rock ’n’ roll moet jongeren verenigen en dat gebeurt nergens zo sterk als in Amerika.”
*******
“Aanvankelijk lag het helemaal niet in mijn bedoeling om van Tommy een rockopera te maken,” zegt Pete Townshend, gevraagd naar het ontstaan van zijn magnum opus. “Het idee was een reeks afzonderlijke singles van rond de drie minuten, die achter elkaar gezet een afgerond verhaal zouden vormen. Op aanraden van onze manager, wiens vader klassiek dirigent is, heb ik Tommy uitgewerkt tot een opera-achtig geheel. Ik liet in sommige liedjes bepaalde muzikale thema’s terugkeren en schreef tot slot ouverture, waarin al die thema’s zaten verwerkt. Dat was eigenlijk alles.”
Het relaas van de dove, stomme en blinde flipperkampioen, die een vakantiekolonie sticht waar niemand van zijn bewonderaars de vereiste trainigsdiscipline blijkt te willen opbrengen om zich zijn techniek te verwerven, is bedoeld als een allegorie van de georganiseerde godsdienst. “Tommy verkondigt de leer die praktisch elke religieuze leider heeft verkondigd,” verklaart Townshend, zelf een volgeling van de goeroe Meher Baba. “Niemand luistert echt naar zijn leermeester, dat is eigenlijk de boodschap. De volgelingen van Tommy vragen hem alsmaar hoe ze hem moeten volgen, terwijl ze zijn leer negeren. Ze willen regels en voorschriften, maar Tommy zegt alleen maar: ‘Leef het leven.’ Hij probeert zijn volgelingen te overtuigen van de noodzaak zich te verdiepen in de zin van het bestaan. Maar als hij zijn volgelingen de richtlijnen geeft, waar ze hem in feite steeds om hebben gevraagd, weigeren ze die op te volgen en draaien ze hem de rug toe.”
Tommy zou natuurlijk net zo goed ook een popmuzikant kunnen zijn. Die krijgt immers fans dankzij zijn muziek, daarna eisen ze van hem dat hij bepaalde muziek gaat maken en wanneer hij dat niet doet, wordt hij door hen veroordeeld. “Won’t Get Fooled Again heb ik geschreven toen linkse intellectuelen mij onder druk probeerden te zetten,” zegt Townshend. “Ze beweerden dat rock ’n’ roll het eigendom van de mensen was en dat ik bijgevolg een dienaar van de mensen was en daarom de revolutie moest prediken. Maar rock ’n’ roll verdient het niet om voor politieke doeleinden te worden gebruikt. Bovendien is rock ’n’ roll niet dé mensen, maar sommige,” hij lacht, “heel gelukkige mensen.”
In de opvatting van Townshend mag popmuziek nooit vrijblijvend zijn. Ooit heeft hij gezegd dat de ideale popmuziek luisteraars tot nadenken stemt, maar hen tegelijkertijd tot dansen aanzet, zodat ze hun problemen weer even kunnen vergeten. “Rock ’n’ roll staat voor vrijheid op spiritueel, geestelijk en lichamelijk gebied,” zegt hij. “Rock ’n’ roll moet een gevoel van totale overgave op haar luisteraars overbrengen. Rock ’n’ roll moet mensen niet alleen leren zichzelf te bevrijden, maar ze ook bijbrengen anderen de vrijheid te laten. ‘Maak je geen zorgen, wees gelukkig, doe je best en laat de rest aan God over,’ dat is de mentaliteit die popmuziek moet uitdragen. We should be caring, but we shouldn’t give a shit.’