Ritchie Valens - Una poco de gracia
Ritchie Valens staat in een telefooncel een liedje te zingen. Krampachtig houdt hij de hoorn tussen een schouder en het opzij gebogen hoofd geklemd, zodat hij zichzelf op de akoestische gitaar kan begeleiden. Aan de andere kant van de lijn luistert Donna Ludwig, het meisje over wie hij zo diepgevoelig zingt en dat op haar beurt smoorverliefd op hem is, maar van thuis geen omgang mag hebben met een Mexicaan. De muzikale hartenkreet wordt ruw verstoord als Bob Morales zijn halfbroertje met een plagerige stomp aan het schrikken maakt. Vervolgens troont hij hem mee naar Tijuana, waar een nachtje vertier hem van zijn liefdesverdriet moet verlossen. Aangeschoten door de uitgaanswijk slenterend krijgt Ritchie, die op dat moment met zijn eerste single Come On, Let’s Go hoog in de hitparade staat, van Bob half schertsend te horen dat hij als rocker zijn Mexicaanse afkomst moet laten gelden. Het tweetal belandt daarop in een gigantisch bordeel, waar Ritchie al gauw zijn oog verliest voor de beeldschone meisjes van plezier, zo gefascineerd raakt hij door het folkore-orkestje dat daar La Bamba staat te spelen. Hij komt op een idee, dat hij enkele dagen later vooorlegt aan zijn producer. Bob Keane ziet aanvankelijk niets in het voorstel om La Bamba als achterkant voor Donna op te nemen, ook al omdat Ritchie niet eens het Spaans machtig is. De nieuwbakken ster ontzenuwt dat argument met de tegenwerping dat als Nat King Cole in die taal kan zingen, hij daar toch zeker toe in staat moet worden geacht. Ritchie wint niet alleen het pleit, zijn rock ’n’ roll-bewerking van het aloude Mexicaanse dansliedje gaat ruim een miljoen keer over de toonbank.
Zo gaat het verhaal in La Bamba, de film over het leven van Ritchie Valens, en al is de gang van zaken ongetwijfeld geromantiseerd, het doet aan de geloofwaardigheid van de geschiedenis nauwelijks iets af. Bovendien wordt er en passant een lijn van het verleden naar het heden getrokken door de leden van Los Lobos te laten figureren als het huisorkestje van het bordeel. Afgezien van het wetenswaardige feit dat die groep een tijdlang Mexicaanse volksliedjes heeft vertolkt, beheert ze immers als geen ander de artistieke erfenis van hun rasgenoot Valens, in die zin dat op onnavolgbare wijze Latijns-Amerikaanse ritmen en Mexicaaanse stijlelementen worden geïngtegreerd met rock, blues, country en folk. Dat Los Lobos daarnaast verkozen werden om de soundtrack van La Bamba te verzorgen, ligt eigenlijk alleen maar voor de hand, want ze hebben hun illustere voorganger Ritchie Valens altijd al eer bewezen. Vanaf het moment dat ze zich begin jaren tachtig als rockgroep manifesteerden, maakten zowel Come On, Let’s Go als La Bamba deel uit van hun vaste repertoire. “Als Chicano-artiest is hij voor ons een held,” zegt David Hidalgo. “Hoewel hij zuiver muzikaal geen belangrijke invloed is, zien we hem toch als een van onze voornaamste inspiratiebronnen. Vandaar dat onze medewerking aan de film La Bamba geen moment een punt van discussie is geweest, we beschouwden het als een soort van morele verplichting.”
Ritchie Valens kon ook moeilijk een leermeester voor Los Lobos zijn. Zijn professionele carrière duurde amper acht maanden, waarin hij liefst twee aan de hitsingles gekoppelde albums opnam, Ritchie Valens en Ritchie. Daarnaast verscheen er postuum nog In Concert At Pacoima Jr. High, dat tevens enkele in de opnamestudio gevonden probeerseltjes bevat. Het repertoire varieert van stereotype rockers in de trant van Eddie Cochran via eigenaardige adaptaties van Mexicaanse klassiekers tot van tienerleed doortrokken ballades à la Buddy Holly. Oorspronkelijkheid en epigonisme alterneren voortdurend, hetgeen trouwens allesbehalve verwonderlijk mag heten, aangezien Valens ten tijde van alle opnamen pas zeventien was. En het noodlot wilde nu eenmaal dat hij de kans niet kreeg om zich artistiek te ontplooien.
Kort na het verschijnen vande dubbelsingle La Bamba / Donna werd Ritchie Valens op tournee gestuurd. Samen met onder anderen Buddy Holly & The Crickets, The Big Bopper en Dion & The Belmonts trok hij in het kader van de Winter Dance Party door het middenwesten van de Verenigde Staten. Het vroor dat het kraakte en tot overmaat van ramp werkte de verwarming in de gammele bus niet goed. Per dag moesten ze honderden kilometers afleggen en bovendien kampten ze onderweg regelmatig met panne. In Clear Lake, Iowa huurde Holly derhalve op eigen initiatief een vliegtuigje, dat hem en zijn begeleiders naar Moorhead, Minnesota zou vervoeren. De andere artiesten kregen echter lucht van zijn plan. Gitarist WayIon Jennings, de latere country ’n’ western-ster, stond zijn plaats genereus af aan The Big Bopper, terwijl Tommy Allsup na kruis of munt met Valens weer een nachtelijke rit in de koude bus wachtte. De piloot had geen ervaring met blind vliegen, maar de kist was nog niet van de grond of een sneeuwstorm belemmerde het zicht. Enkele minuten later stortte het sportvliegtuigje neer in een korenveld. De vier inzittenden moeten op slag dood zijn geweest. Don McLean zou in 1972 de ramp bezingen in het titelstuk van American Pie, zijn epische hommage aan Holly, waarin hij 3 februari 1959 omschreef als the day the music died.
Geboren als Ricardo Valenzulea groeide Ritchie Valens op in Pacoima, een gehucht in de San Fernando Valley nabij Los Angeles, een regio waar van oudsher de harde kern van de Mexicaans-Amerikaanse gastarbeiders woonachtig is. De film La Bamba is overigens daadwerkelijk in die omgeving gedraaid en mede daardoor weet scenarioschrijver en regisseur Luis Valdez een levensecht beeld van die gemeenschap te schilderen. Evenals het gros van de Chicano’s konden de Valenzuelas de eindjes maar ternauwernood aan elkaar knopen, temeer daar Joseph en Concepcion gescheiden leefden. Als kleuter leerde Ricardo spelen op een speelgoedgitaartje dat gemaakt was van een sigarendoos. Op de middelbare school bouwde hij tijdens de handenarbeidlessen een groenwitte elektrische gitaar, waarmee hij op zijn zestiende op auditie ging bij The Silhouettes. Hij verwierf zich al snel een lokale reputatie en op een dansavond in 1958 trok Ricardo de aandacht van Bob Keane, een kleine platenbaas uit Hollywood die kort daarvoor Sam Cooke’s eerste seculiere liedje You Send Me op single had uitgebracht. De film laat naar verluidt waarheidsgetrouw zien hoeveel moeite het hem kostte de sessie voor Come On, Let’s Go in goede banen te leiden, om maar te zwijgen van de overredingskracht die hij moest aanwenden om Ricardo Valenzulea te overtuigen van de noodzaak zich een Amerikaans klinkende artiestennaam aan te meten. Luttele maanden later kon Ritchie Valens zijn moeder een droomhuis in Oost-Los Angeles schenken.
La Bamba leverde Ritchie Valens zo’n twintig jaar later plotseling postuum extra erkenning op als punk avant-la-lettre. Wie het allemaal eens in chronologische volgorde beluistert, hoort inderdaad een onmiskenbare verwantschap tussen die opzwepende rock ’n’ roll-mariachi en onder meer Twist And Shout van The Isley Brothers, Louie Louie van The Kingsmen, You Really Got Me van The Kinks, Hang On Sloopy van The McCoys, No Fun van Iggy & The Stooges en Blitzkrieg Pop van de Ramones. Daarmee mag Valens meteen ook gelden als een pionier van de garagerock, een genre dat dankzij het commerciële succes van La Bamba vooral door toedoen van tal van Chicano’s uit de barrio van Oost-Los Angeles tijdens de eerste helft van de jaren zestig tot volle bloei kwam. Het eerste deel van de serie The History Of Latino Rock met als ondertitel The Eastside Sound 1956-1965 bevat een representatieve verzameling East L.A.’s Greatest Hits, waaronder Land Of 1000 Dances van Cannibal & The Headhunters, Farmer John van The Premiers en Whittier Boulevard van Thee Midniters.
“Iedereen daar in die regio die indertijd niet zelf rock ’n’ roll speelde, leefde zich uit op de dansvloer,” vertelt Cesar Rosas, de enige Mexicaan uit Los Lobos die niet al vanaf zijn geboorte in Oost-Los Angeles woont. “En bij ons om de hoek had je toen een grote danszaal waar regeltmatig beroemde bluesartiesten als Johnny Otis en Big Joe Turner optraden. Maar na verloop verloederde het en op een gegeven moment was er alleen nog maar vraag naar orkestjes die de hitparade naspeelden.” De leden van Los Lobos luisterden in die dagen naar de regionale radiostations, waarop psychedelische rock en soul viel te horen. Die gedeelde muzikale voorkeur bracht Rosas, David Hidalgo, Louie Pérez en Conrad Lozano op de middelbare school samen. Repeteren deden ze in huize Hidalgo, dat aan het armoedigere gedeelte van Whittier Boulevard stond. “Mijn moeder stoorde zich absoluut niet aan ons lawaai,” herinnert hij zich. “Ze was allang blij dat we niet op straat rondhingen en zo van kwaad tot erger zouden kunnen vervallen.” Halverwege de jaren zeventig schakelden ze over op akoestische volksmuziek uit alle windstreken van Mexico, volgens Rosas “simpelweg omdat we iets afwijkends wilden doen. Pas later zijn we ons gaan verdiepen in de cultuur van onze ouders en grootouders”. Allengs kwam de nadruk te liggen op de semi-elektrische musica norteño, in de Verenigde Staten veelal Tex-Mex genoemd, die mede onder invloed van The Blasters, waarvan Steve Berlin toen nog deel uitmaakte, evolueerde tot onnavolgbare rootsrock.
De multiculturele muziek van Los Lobos, zoals die is vastgelegd op de prachtplaten ...And A Time To Dance, How Will The Wolf Survive? en By The Light Of The Moon, contrasteert scherp met het overzichtsalbum Los Angelinos: The East Side Renaissance, waarop buurtgenoten als The Brat, The Pluz en Con Safos hun etnische punk presenteren. Alleen de soms sterk politiek getinte teksten verraden hun afkomst, dit in tegenstelling tot de muziek van Los Lobos, die verder gingen waar Ritchie Valens destijds had moeten ophouden. Ook inhoudelijk gezien heeft hun werk inmiddels sociale relevantie gekregen, want met name op By The Light Of The Moon verhalen ze over arme mensen die zich vreemdeling voelen in een vreemd land. Een noodlot dat alleen maar gedragen kan worden door de hoop op verlossing en vooral ook door de verbondenheid binnen een kleine gemeenschap. “We zingen over onze eigen leefwereld,” zegt Louie Pérez. “Het gaat allemaal over families die op de een of andere manier onder druk staan, mensen die ondanks alles was ze is overkomen toch nog de wil hebben om te overleven.” En Cesar Rosas vult aan: “‘Niet dat we nou direct uit een getto komen, maar bij niemand van ons hadden ze het thuis breed. Wij hebben het toevallig wél gemaakt en vanaf dat moment begin je je te realiseren wat voor een harde strijd het eigenlijk is. Je voelt het, hier.” Hij legt een hand op zijn hart. “En dus ga je er over zingen.”