Luchtbel

September 2016

Nee, uit het oog betekent heus niet altijd uit het hart. Neem Steve Forbert. Al sinds ik weet niet hoe lang volg ik hem niet meer, maar toen ik onlangs hoorde van zijn komst, dacht ik gelijk: daar ga ik naar toe, zeker weten – nou ja, deo volente natuurlijk. Vervolgens ben ik meteen de walk-in closet ingelopen om te kijken wat er van hem zoal in de kast staat. Niet niks, zo ontdekte ik niet zonder verbazing: vijf lp’s en twee cd’s, zijnde al zijn albums tot en met het midden van de jaren negentig. Daarna raakte hij carrièrematig op het tweede plan, waarbij ik er via een ad hoc inhaalslag achterkwam dat ik muzikaal niet echt iets bijzonders had gemist. Op zich bleek hij trouwens geen spat veranderd: nog steeds die lekker wegluisterende folkliedjes, die lichtelijk hese, rasperige stem en die jongensachtige kop op dat slungellijf. Op zijn zestigste kwam hij afgelopen winter voor de dag met zijn zestiende studioplaat, genaamd Compromised – een ietwat nare titel die we volgens hemzelf moeten opvatten in de eerste betekenis van het voltooid deelwoord, te weten: ‘aangetast’. Want zoals iedereen met eigen ogen op de hoesfoto kan zien: vier decennia en talloze mijlen hebben toch wel enige sporen achtergelaten.

Zijn fifteen minutes of fame beleefde Steve Forbert rond het begin van de jaren tachtig dankzij Romeo’s Tune, de eerste single van zijn tweede album Jackrabbit Slim, een liedje over een vergeefse jeugdliefde, dat in de Verenigde Staten tot de top tien reikte. Waarop hij nogal eigenwijs in zee ging met de producer van labelgenoten The Romantics – juist ja, die van de onweerstaanbare MTV-stamper What I Like About You –, hetgeen resulteerde in de regelrechte flop Little Stevie Orbit, zij het dat het niemendalletje Schoolgirl miraculeus genoeg in Nederland de top twintig haalde. De titelloze opvolger pakte uit als een rampzalig ratjetoe, waarmee zijn commerciële lot bezegeld leek. Liefst acht jaar duurde het tot hij weer van zich liet horen met Streets Of This Town, geproduceerd door Bruce Springsteen’s bassist Garry Tallent, die ook de regie voerde over Mission Of The Crossroad Palms, terwijl het daartussen liggende The American In Me werd opgenomen onder leiding van Pete Anderson, de rechterhand van Dwight Yoakam. Eigenlijk best gave albums voor een breed publiek, maar pas medio jaren nul zou hem een zekere erkenning ten deel vallen met de Grammy Award voor Any Old Time, een collectie covers van Jimmie Rodgers, bijgenaamd The Father Of Country Music, net als hij een zoon van Meridian, Mississippi.

Halverwege de jaren zeventig nam Steve Forbert de trein naar New York. Met een koffer in de hand en een akoestische gitaar op de rug arriveerde hij op Pennsylvania Station in hartje Manhattan. Optreden deed hij in die begindagen als busker, waarbij hij er een rotbaantje op na moest houden om te kunnen overleven. I’ll open my case and I might catch a coin, but all ears may listen for free, heet het op Alive On Arrival, een geweldige titel voor een dito debuut. The crowds rush and scramble round past the newsstands and out across the floors. And I did some singing and I played guitar down near a doorway. Even Dylanesk als onvergetelijk, dat Grand Central Station, March 18, 1977, dus geen wonder dat het twee jaar terug weer eens opdook als een van The 60 Best Songs Ever Written About New York City volgens The Village Voice. Het vroeg-Springsteeniaanse Big City Cat had trouwens evenmin misstaan in die lijst: My weary ol’ stairway is wobbly and worn. There’s a hissin’ of heaters and bangin’ ol’ pipes, screamin’ of women and laughin’ all night. There’s babies a-cryin’ and somebody’s dog is barkin’ so loudly. There’s a man in the hall.

“Nog steeds de beste plaat die ik ooit heb gemaakt,” aldus Steve Forbert zelf vijfendertig jaar na dato. En inderdaad: Alive On Arrival laat zich tot op de dag van vandaag beluisteren als folkrock volgens het ongeschreven boekje – met speciale dank aan producer Steve Burgh, die haarfijn aanvoelde hoe de sensitieve liedjes van de baby-faced troubadour instrumentaal in te kleuren. Geruggesteund door een potig spelende band klonk het album op het podium miraculeus genoeg zo mogelijk nog beter, getuige op het onvolprezen YouTube een compleet optreden in Passaic, New Jersey kort na het verschijnen van Jackrabbit Slim. Vanwege een krappe beurs moet hij het al sinds jaar en dag veelal klaarspelen met enkel een akoestische gitaar en een mondharmonica, al zul je hem daar niet over horen. Zijn soort muziek is tenslotte trendbestendig, hij kan te zijner tijd sterven in het harnas – of om met hemzelf te spreken: “As a singer-songwriter you’re floating through time in a shiny soap bubble.” O ja, voor ik het vergeet: wie ontwaren we daar in de video van het feestnummer Girls Wanna Have Fun in de dansende meute op de kamer van Cindy Lauper als haar paramour in smoking met in de hand een bos margrieten?