Zuco 103 - Brazilectro
Nog voor hun succesalbum Tales Of High Fever reisden ze al de halve wereld over, maar Zuco 103 maakt dan ook letterlijk grenzeloze dansmuziek. Op het onlangs verschenen Whaa! klinkt hun opbeurende Brazilectro, een mix van jazz, latin, funk, afro, dub, electro en wat al niet meer, exotischer dan ooit. “Ons speelterrein is onbeperkt,” aldus de Duitse toetsenist Stefan Schmid (38), die samen met de Braziliaanse zangeres Lilian Vieira en de Nederlandse drummer Stefan Kruger de nucleus van de groep vormt. “Elke nieuwe plaat moet voor ons een groot avontuur zijn.”
Hoe raakt iemand uit München nou in Hilversum verzeild?
“Min of meer per toeval. Ik wilde eigenlijk naar het conservatorium in Keulen, maar daar hadden ze dat jaar geen plek voor pianisten. Een vriend van mij, ook een pianist, kwam toen net terug uit Hilversum, waar hij vijf jaar met veel plezier had gestudeerd, dus zodoende. Ik vond het best vreemd om daar te wonen, al was het daarom niet minder leuk en gezellig. Je had daar trouwens een soort getto van Duitse studenten, die met gemak een hele kroeg konden vullen. Zelf kwam ik al heel snel in de Amsterdamse jazzscene terecht. Via zangeressen kreeg ik als eerstejaars meteen de kans om op zangsessies te spelen in muziekcafé’s als de Bamboo Bar, De Heeren van Aemstel en Café Alto. In dat circuit heb ik ook Stefan leren kennen en hij op zijn beurt kende Lilian weer van het Rotterdams conservatorium.”
Is het een voordeel wanneer je als muzikant geschoold bent?
“Het is onwijs makkelijk. Het helpt enorm als je kan horen hoe een stuk precies in elkaar steekt. Natuurlijk heeft zo’n conservatoriumopleiding ook een negatieve invloed. Je moet echt leren om die kennis geleidelijk los te laten, want alleen als je alle techniek vergeet, kun je muziek vanuit het hart maken. Ik speel dan ook net zo graag met iemand die op een simpel trommeltje een goed ritme kan slaan als met iemand die dat op een intelligent harmonisch niveau doet. Het gaat mij juist om de combinatie van allerlei elementen: muziek die bij wijze van spreken uit het begin van de mensheid stamt transporteren naar het hoog ontwikkelde heden.”
Heb je vroeger altijd alleen maar jazz gespeeld?
“Wel veel, maar niet uitsluitend. Het ging van pop, hardrock en punk via jazz tot free jazz, jazzrock, funk en salsa. De eerste tijd in Amsterdam bewoog ik me in de kringen van de main stream jazz, wat een heel ander milieu is dan in München, want dat is echt een bebop city. Eind jaren tachtig ben ik naar Nederland verhuisd en toen heb ik hier heel bewust het begin van de elektronische dansmuziek meegemaakt. Voor mij was drum ’n’ bass echt een openbaring. Ik ging daar ook meteen mee in de slag, waarbij ik het probeerde te combineren met jazz en etnische muziek. Het eerste project was New Cool Collective en daarnaast had je toen ook nog SFeQ, waarin Stefan en ik voor het eerst met Lilian samenwerkten. Dat was voor ons een inspiratiebron wat betreft het op een vrije manier omgaan met muziek en nieuwe vormen proberen te ontdekken.”
Zijn jullie in de studio in principe een driemanschap?
“Ja, het is ons exclusieve ding, dat we nooit willen en kunnen opgeven. Wij hebben de ideeën en die werken we met ons drieën verder uit, daar willen we verder niemand bij. Iemand van buitenaf erbij halen, zou het gelijk zoveel minder persoonlijk maken. Bovendien hebben we inmiddels genoeg studio-ervaring om te weten dat je niet eindeloos een beter idee moet proberen te vinden, sterker nog, het eerste idee blijkt meestal het beste. Verder kunnen we elkaar ronduit de waarheid zeggen zonder dat iemand van ons moeite heeft dat te accepteren. En daarbij kun je veel sneller een beslissing nemen als je een driemanschap bent, ik bedoel: je hebt altijd meteen een meerderheid.”
Hoe gaat jullie bij het componeren eigenlijk te werk?
“De basis is doorgaans een beat en een baslijn en vier akkoordjes, waar Lilian dan meestal meteen een zangpartij bij verzint. Vanaf het moment dat bij iedereen de ideeën beginnen te vloeien, nemen we gelijk alles op. We hebben onze kleine studio beetje bij beetje uitgebouwd, dus die opnamen kunnen we tegenwoordig gewoon gebruiken. Er worden alleen sporen gewist, toegevoegd en vervangen. Vaak zet je bijvoorbeeld even heel snel een synthbasje neer om duidelijk te maken wat de bedoeling is. In een later stadium laat je die partij dan inspelen door een muzikant van vlees en bloed. Hetzelfde geldt voor de blazerssectie, de percussie en de achtergrondzang. Juist het contrast tussen echte instrumenten en elementen uit de computer geeft soms een onwijze spanning.”
Op jullie nieuwe album staan twee nummers met de levende reggae-legende Lee ‘Scratch’ Perry. Hoe hebben jullie hem weten te strikken?
“We hadden voor een liedje een sample van zijn stem genomen. Die sample konden we natuurlijk niet zomaar gebruiken, vandaar dat we op zoek gingen naar iemand anders met een reggaestem. Toen het ons maar niet wilde lukken die te vinden, stelde onze platenbaas voor hem gewoon zelf te vragen. We hebben contact gezocht met zijn manager, die ook zijn vrouw is. Toevallig zou hij binnenkort in Amsterdam optreden en ja hoor, hij wou wel naar onze studio komen. We hadden twee nummers klaarliggen of liever gezegd: twee ruwe schetsjes. Het was even kort uitleggen wat we van hem verwachtten en hij ging direct los: het was instant rhyming. Vooraf was ik best wel nerveus, want als de sfeer hem niet bevalt, schijnt hij ijskoud op te stappen. Maar hij vond het gelukkig heel interessant, omdat het volgens mij de eerste keer was dat iemand iets met hem wilde doen buiten een reggaecontext.”
Het ging allemaal vrij snel met jullie carrière. Was dat touren in het buitenland niet erg wennen?
“Oh absoluut, je komt er aanvankelijk niet eens toe om ervan te genieten dat het gebeurt. Wat je vooral moet leren, is je energie verdelen en je tijd efficiënt indelen. Inmiddels zijn de tournees langer en beter gestructureerd, maar in de beginjaren trokken we soms van hot naar her: dat ging van Frankrijk via Zwitserland naar Portugal. Dan stapten we uit het vliegtuig in een klein busje, dat er uren over deed om ons ergens naar toe te rijden. Of we reisden per trein, de ene keer met ons drieën, dan weer met de complete band. We pakten heel opportunistisch alles aan wat goed voor ons leek. Als we een aanbod kregen om op een groot festival in Frankrijk te spelen met allerlei bekende bands, dan grepen we die kans met beide handen aan, ook al was de gage maar pakweg duizend gulden. De eerste drie jaar zijn wij en onze manager van al die buitenlandse gigs geen cent wijzer geworden, ook al omdat we iedereen om ons heen correct wilden betalen. Als jazzmuzikant ben je geneigd te denken dat je met optreden je geld moet verdienen, omdat je aan platen toch praktisch niets overhoudt, terwijl het er natuurlijk om gaat dat je het hele concept te gelde weet te maken. Wij hebben dat geprobeerd en het is ons redelijk gelukt, hoewel zeker niet goed genoeg om te rechtvaardigen hoe hard we er voor hebben moeten werken. Maar dat geeft allemaal niet, want we zijn er nog niet - we zijn nog lang niet klaar.”