Wende - In gevecht met de dood
En weg is ze. In de haast vergeet ze het stel armbandjes en de kleine zegelring met het cijfer negen, die ze in de loop van het gesprek heeft afgedaan. Een vol uur lang heeft ze honderduit gepraat, en dat op een mistroostige maandagochtend. En geen spoor van negativisme of iets in dien aard. Zeg maar ja tegen het leven. Wende Snijders, enchanté.
Nog even terug naar dat cijfer op die zegelring. No. 9 is namelijk ook de titel van haar vierde album. Hoe dat precies zit? “Nou, ik heb me een jaar of zes geleden eens de hand laten lezen. Die vrouw bood toen aan ook mijn numerologie na te trekken. Er bleek overal een negen te staan. Hou me ten goede, hoor, ik neem het allemaal met een korrel zout, maar dat staat voor eenzaamheid, verbinding zoeken, vuur en experimenteerdrift. Dus op het moment dat ik een plaat met eigen liedjes ging maken, wist ik al wat de titel zou worden. Want ik ging voor het eerst zonder hulp van de groten verbinding zoeken. Om dat voor elkaar te krijgen, heb ik me helemaal de tyfus moeten werken. Verbinding maken kost hoe dan ook een heleboel concentratie. Niet om slachtofferig of zielig te doen, maar daar word je best eenzaam van. Ik wel, tenminste.”
Eerlijk gezegd hadden we nooit zo veel op met Wende, la nouvelle chansonnière. Te theatraal, naar onze smaak. Als popliefhebber horen wij eigenlijk liever hoe iemand als Arno Hintjens het chanson nieuw leven inblaast. Zit ze trouwens helemaal niet mee, zo bleek toen we haar dat schutterig bekenden. En ook mag je van haar dat hele genre gerust melodramatisch noemen, al is ze het daar vanzelfsprekend niet mee eens. “Het is op een bepaalde manier vormgeven aan een wezenlijke dramatiek, namelijk onze sterfelijkheid,” klinkt ze opeens plechtig. “Die thematiek wordt vooral in het oude chanson veelvuldig op allerhande metaforische wijzen behandeld. Bovendien is het Frans een poëtische taal, die heel goed dramatiek verdraagt. En ik hou nu eenmaal van dramatiek. Ik heb ook een zwak voor de stomme film uit de jaren twintig. Wel merk ik een kentering bij mezelf. Ik heb mijn blauwe periode afgesloten. Op No. 9 is de dramatiek sterk ingedamd. Maar de grote thema’s zijn gebleven. Ik ben geen pretpark. Ik mag graag nadenken over eenzaamheid en dood.”
Ze is geboren met een oude ziel, zou je kunnen zeggen. Aan de andere kant vindt ze zichzelf nog vaak zo naïef als een klein kind. Maar afgezien daarvan, we moeten vooral niet denken dat ze gebukt gaat onder de zwaarte. “Voor mij is het niet echt iets heftigs. Bovendien droom ik mezelf onsterfelijk. Het is gewoon wat het is. Het gegeven sterfelijkheid heeft mij van jongs af aan gefascineerd. Als meisje van een jaar of zeven, acht schreef ik in mijn dagboek al pagina’s vol over zware onderwerpen. We woonden destijds in Guinee-Bissau, waar ik drie jaar lang vrijwel uitsluitend Frans heb gesproken. Toen ik later op de Kleinkunstacademie het chanson ontdekte, speelde dan ook misschien een lichte vorm van melancholie mee.”
Geboren in 1978 in Beckenham nabij Londen, op haar vierde verhuisd naar Indonesië, twee jaar later naar West-Afrika, op haar negende naar Zeist, nu alweer zo’n tien jaar Amsterdam. “Daar ben ik welgeteld veertien keer verhuisd. Anderhalf jaar geleden heb ik een woning gekocht. Langzamerhand wordt het mijn eigen plek. Het eerste jaar heb ik nauwelijks iets uitgepakt, dat durfde ik niet. En dat terwijl ik niet eens veel spullen had. Nu komt er steeds meer zooi bij, al heb ik nog steeds geen tv. Bezittingen vind ik ballast, je gaat je er alleen maar aan hechten. Ik wil op elk gewenst moment weg kunnen. Het is een illusie, ik weet het, maar dat is vrijheid voor mij. Terwijl ik het als kind juist heel heftig vond ineens ergens weg te moeten. Al je vriendjes en vriendinnetjes blijven dan achter. Een onherroepelijk afscheid op je vierde, dat is zoiets onhandelbaars.”
Wende Snijders lijkt wel een zondagskind. Goed, het talent is haar naar eigen zeggen niet van God gegeven en ze heeft zich helemaal de pleuris gewerkt om haar muzikaliteit te ontwikkelen, maar toch. Als student op de Kleinkunstcademie wint ze begin deze eeuw de jury- en publiekprijs van het Concours de la Chanson. Amper twee jaar na haar afstuderen staat ze al met een avondvullende voorstelling met Franse chansons uit de jaren vijftig en zestig voor volle theaterzalen. Niet minder succescol is haar debuut Quand Tu Dors, opgenomen met haar eigen combo en het Metropole Orkest, bekroond met een Edison. Zo ook de meertalige opvolger La Fille Noyée, waarop behalve klassieke chansons materiaal van Kurt Weill, Erik Satie en Nino Rota plus een met Huub van der Lubbe geschreven duet. Beide albums halen goud, prestigieuze gelegenheidsoptredens volgen elkaar op en de bijna monumentale live-cd/dvd Chante! verschijnt. Verder regent het onderscheidingen, zoals de Annie M.G. Schmidt-prijs voor haar zelfgeschreven theaterlied De Wereld Beweegt, tevens de titel van een documentaire over een bewogen jaar uit haar leven. Ze was nog geen dertig en haar kostje leek gekocht.
“En toen ging er iets mis. Moet je je voorstellen: al mijn dromen waren uitgekomen. Toch is er nog méér, dacht ik, maar als ik zo blijf doorgaan, verstar ik en dan word ik bang iets nieuws te gaan doen. Ik moet weg van dat heftige succes, want als het eenmaal begint af te nemen en ik ga dan pas iets anders proberen, dan zou dat wel eens als een excuus kunnen voelen. Nee, ik moet het nú doen. Ik heb als performer mijn vlieguren gemaakt. Ik heb geleerd hoe je een lied kunt zingen en acteren, nou wordt het tijd mijn eigen nummers te gaan schrijven. Dat was trouwens ook de de voorwaarde van Jan van Eerd om samen met mij een plaat te maken. Maar pas dankzij die Annie M.G. Schmidt-prijs kwam het er eindelijk van. Vanaf september zouden we voor zover mogelijk elke maandag bij hem thuis gaan zitten werken en aan het eind van de dag moesten we dan een lied af hebben. Verder waren er geen regels. We maakten gewoon alles wat maar in ons opkwam. In juni hebben we Reyn Ouwehand erbij gehaald. We lieten hem een selectie maken en vervolgens zijn we gaan opnemen.”
Het resultaat is van een verbluffende ideeënrijkdom. Werkelijk alles klopt aan No. 9, een volmaakte cyclus van twaalf liedjes over hunkering, onbereikbaarheid, verlies en gemis, gespeeld op een breed arsenaal van instrumenten, gecombineerd met samples en geluidseffecten. En in de verste verte geen chanson te bekennen. Kunstig en toch niet gekunsteld, integendeel, de gevoelvolle en tegelijk beheerste zang roept juist een zeldzame intimiteit op. Wat ook de bedoeling was. Het moest vooral direct worden. “Vandaar ook dat Engels, want ik ben nogal wollig en zo werd ik tenminste gedwongen simpel te schrijven. Bovendien vond ik Nederlands voor mijzelf toch te dicht bij de kleinkunst staan. Daarnaast wilde ik eens een keer in de clubs optreden. Je moet daar wel een bepaald soort schaamte voor overboord gooien, die je in het theater altijd nog met stilering kunt verhullen. Normaal ben ik me op het podium altijd heel bewust van wat ik doe, maar een paar avonden geleden heb ik mijn stem totaal aan gort gezongen. Ik dacht bij mezelf: ik moet nu even niet weten wat ik aan het doen ben.”
Wat drijft Wende? Tja, daar vragen we zowat. Waar moet ze beginnen? Ze wil zich doen gelden, dat spreekt. Aandacht wil ze, bewondering, liefde. Daarnaast houdt ze van samenwerken, waarbij het niet uitmaakt of dat nou met een muzikant is of met een technicus. Verder vindt ze touren echt te gek, liefst zo snel mogelijk ook in het buitenland als het even kan. Wat doet ze verder nog graag? Met haar talent werken, natuurlijk. Een bakker bakt, een zangeres zingt. En creëren, ja, het leven woorden geven. Kijken naar andere mensen en naar zichzelf, hoe we met elkaar omgaan. “Ik vind het fijn om niet alleen maar te vinden, maar dat ook vorm te geven en dat dan weer door te geven. Ik vind het fijn om mensen te vermaken, te ontroeren, te verwarren of te confronteren. Niet op politiek of psychologisch niveau, maar op cultureel niveau. Ik ben geen politicus of therapeut, ik ben een entertainer. Op die manier met mensen communiceren is voor mij zingevend. En ook heel lekker trouwens, ik kan daar echt op drijven.”
Ze heeft zich een slag in de rondte gewerkt, de afgelopen vijf jaar. Ze wist van geen ophouden. Spelen, spelen, spelen, iets anders wilde ze niet. Ook niet toen haar vader twee jaar terug overleed aan een ellendige ziekte, juist toen niet. Pas dit voorjaar klapte ze in elkaar. Ze trok zich terug op Terschelling. “Daar heb ik twee weken in mijn eentje gezeten. Ik vroeg mezelf af wat ik in godsnaam aan het doen was. En wat ik van plan was te gaan doen. Ik kwam tot de conclusie dat ik wil blijven doorgaan met zo veel mogelijk optreden, maar ik ben ook van plan om meer te gaan schrijven. En ik wil tijd overhouden om te leven. Want waar ik ook heel erg mee bezig ben geweest: waar identificeer je je mee? Wat als ik net als mijn vader door ziekte ineens niet meer kan werken? Wat is er naast het zingen en optreden verder nog? Niet veel, hè? Niets eigenlijk. Terwijl: ik ben niet dat, ik doe dat.”
Als de kunst méér is dan alleen een vak, ja, dan wordt het vroeg of laat gevaarlijk. Best lekker trouwens, moet ze bekennen, maar toch prijst ze zich gelukkig mensen om zich heen te hebben die haar tegen zichzelf in bescherming nemen. Waar ze pardoes aan toevoegt: “Om mijn eigen eenzaamheid te bestrijden, zou ik zo graag één zijn met iemand. Het totale besef dat het nooit zal gebeuren, dat is zo erg. Terwijl je best van iemand kunt houden, dat is het punt niet. Maar wat je ook doet, je zult eigenlijk helemaal niemand ooit leren kennen. Hoe vaak ik al niet heb gedacht: konden we maar gewoon een chip uitwisselen of zo.” Heel even valt ze stil. “Ik ben continu op zoek naar ad hoc symbiose. Op artistiek niveau lukt me dat wel, maar in de liefde....”
Moet de kunst wellicht het leven compenseren? Zou het daar dan op neerkomen? “Tja, was is de kip en wat is het ei? Het gebeurt in ieder geval uit noodzaak. De angst voor de dood. Of als je het omdraait: de lust voor het leven. Het hele leven is eigenlijk een gevecht met de dood. Een mens heeft toch het gevoel dat het leven pas betekenis krijgt als je nuttig bent in de wereld. Maar wat ik nu doe en maak, is uiteindelijk bedoeld voor de lange termijn. Je werkt aan iets wat nooit helemaal af zal komen. Nooit ben je eens een keer gewoon klaar. Zoals Giacometti op zijn sterfbed verzuchtte: ‘Het is me niet gelukt.’”