Triggerfinger - Scherpschutters

November 2011

Naast dEUS kent Antwerpen binnenkort nog een muzikaal exportproduct van formaat: Triggerfinger. De Lage Landen blijken zanger/gitarist Ruben Block, bassist Paul van Bruystegem alias Monsieur Paul en drummer Mario Goossens het afgelopen jaar in ieder geval ontgroeid. Hun derde studioalbum All This Dancin’ Around is dan ook een voltreffer. “De sterkte is dat je eigenlijk luide muziek maakt,” aldus de immer messcherp geklede voorman, “maar er zit ook dynamiek in en er hangt een mooie melodie rond, wat het allemaal net iets anders maakt.”

DE VOORMAN: “Heel lang maakten we iets wat niet hip was. Als het niet sneller gaat, ja, dan gaat het niet sneller. Maar dat was niet erg, want we hebben ons eigen altijd heel goed geamuseerd. En als we niet konden rondkomen van de band alleen, dan deden we ook andere projecten of studiowerk. Het heeft een tijdje geduurd voordat de media oppikten wat wij deden. Totdat je in de grote zalen optreedt, dan moeten ze daar wel verslag over gaan doen. Dan krijg je de omgekeerde wereld: dat de media achter jou aan komen. We hebben nu iets opgebouwd wat ons redelijk stabiel houdt. Het is gevaarlijk als je alleen afhankelijk bent van pers en radio, dan kan het heel snel afgelopen zijn. Want je weet nooit op voorhand welke impact een nieuw album heeft, dat valt maar af te wachten. Maar nu stonden de sterren goed, blijkbaar.”

DE BASSIST: “Normaal heb je zo een kater na de opnames. Je bent daar zo intensief mee bezig dat je op den duur daar zelf geen zicht meer op hebt. Is het nu wel goed? Als je iets duizend keer gehoord hebt, begin je te twijfelen, iedereen begint te twijfelen. En als je dan thuis bent en je zet het terug op, dan is het: ‘Oh, zo goed als ik dacht is het toch niet.’ Wel, dat hadden we niet deze keer, ook niet twee maanden later. ‘Zelfs al vindt iedereen het slecht, wij vinden het echt, echt goed.’ En we zijn heel streng tegenover ons eigen.”

DE VOORMAN: “Toen we naar Los Angeles gingen, hadden we bijna alles klaar. Voordien hebben we een tiental dagen een tourtje gedaan in Duitsland en de meeste van die nummers live gespeeld, om ze te road testen en te finetunen. Dan waren die ook ingespeeld, dat is net iets anders dan dat je vanuit de repetitieruimte, baf, de studio instapt. Een paar teksten waren nog niet helemaal af, maar Greg Gordon, onze medeproducer, zei: ‘Don’t worry, komt wel goed.’ En dat was ook zo, omdat je met die taal van ’s morgens tot ’s avonds daar  rondsjouwt. Sommige zinnetjes en woorden vond ik zo mooi gezegd, dat schreef ik dan op, want ik had er mijn notaboekje altijd bij. En zo vulden die gaten zich wel. De muziek van daar die je kent, die klinkt ook anders ginder. Als je Tom Petty in L.A. op de radio hoort, dat klopt daar twee keer zo goed.”

DE BASSIST: “We hebben een maand daar in Los Angeles gezeten. We hadden daar een droomtijd. We zaten in een motel, de Hollywood Downtowner, ik wou daar niet meer weg, niemand wou daar meer weg. Het was daar schoon weer en het werken, het voelde daar helemaal niet als werken. Met deze plaat moesten we alleen spelen, want onze medeproducer is ook een goede technieker. En dan is hij ook een soulmate geworden. De opnames gingen zo smooth and easy, dat het bijna verdacht werd. Alles klopte.”

DE DRUMMER: “De mensen ginder waren mensen die weten wat ze doen, die heel behulpzaam zijn. Wat voor ons een verademing was om mee te maken, dat zelfs in zo’n grote studio als Sound City mensen nog steeds vindingrijk zijn om dingen voor je te doen. En niet denken van: ‘Oh, hier hebben we een stom Belgisch groepke wat hier even komt opnemen.’ Integendeel zelfs.”

DE VOORMAN: Wij laten mensen ook dingen zeggen: ‘Hé, waarom probeer je dát niet eens.’ Proberen kun je altijd, of het moet een compleet belachelijk idee zijn. Je bent samen een plaat aan het maken en dan is dat wel fijn. Het was ook ongelooflijk hard lachen met Greg, zeker toen hij schuurpapier begon op te nemen. Ten eerste is dat plezant om te doen, het is iets anders dan een sampletje uit een mapje te slepen en dat ergens in te plakken. Je bent met het langs elkaar schuiven van die stukjes schuurpapier ook muziek aan het maken, hè, dus dat zet weer andere dingen in gang. Zo zijn wij ineens ook zo percussie gaan doen. Mario die met houten latten op de grond ging slaan en ik stond op een gegeven moment zo’n aluminium A-ladder dicht te kletteren. Want dat klonk allemaal fantastisch. Da’s heel mooi, dat je met dingen speelt, dat je op zo’n manier creatief bezig bent.”

DE DRUMMER: “We willen graag najaar volgend jaar terug naar Amerika om een nieuwe plaat op te nemen. Dat is een bijverschijnsel dat je krijgt als je een heel fijne ervaring hebt gehad. En je laatste plaat is niet gelijk ook je beste, hè. Het is beetje raar als je altijd maar terug in dezelfde dingen valt. Je blijft als muzikant altijd maar groeien. Je inspireert elkaar natuurlijk. En je wordt geïnspireerd door nieuwe dingen, maar ook door oude dingen die je terug herontdekt.”

DE VOORMAN: “In de jaren tachtig ben ik rockabilly beginnen spelen. Een van de redenen waarom was Poison Ivy van The Cramps. Het meest frappante aan haar vond ik dat zij met een heel beperkt vocabulaire qua gitaar enorm veel kon doen door haar attitude. Door hen, zoals vele mensen, ben ik dan terechtgekomen bij oude country, oude blues, oude rockabilly, en ja, dan begin je dat allemaal te onderzoeken. Als skaters toen maakten wij verzameltapes voor mekaar en daar stonden allemaal verschillende muziekstijlen op: death metal, hardrock, hiphop, folk, Los Lobos, rockabilly, psychobilly, zolang als het maar heftig en intens was. Dan leer je dat er in erg verscheidene genres heel coole dingen zitten. Het is daarom dat ik die waaier altijd heel breed heb gehouden.”

DE DRUMMER: “In deze bezetting zijn we nu bijna negen jaar bezig. In het begin hebben we ook in eetcafé’s gespeeld. Dat we daar om acht uur kwamen om op te stellen, terwijl dat de mensen daar nog aan het eten waren. En dat als we om tien uur moesten beginnen de mensen nog net de laatste hap aan het binnensteken waren. Dan barstten we los en gingen de mensen snel weg en dan zaten er uiteindelijk nog vier man aan de toog. Als je wilt spelen, dan kan je spelen en op die manier léér je spelen. Jonge groepen weten soms beter hoe de deals in elkaar zitten dan wijzelf, zeggen we wel eens tegen mekaar. Ik heb heel lang drumles gegeven. Dan vroeg ik of ze in een groep speelden en of ze ook optredens deden. ‘Ah nee, want ik verdien er nog niks aan.’ Dan zei ik: “Maar dat hoeft toch niet. Je speelt toch omdat je het fijn vindt, in de eerste plaats.”

DE VOORMAN: “Nota bene, we hebben vorige week in Duitsland gespeeld en daar stonden ook maar veertig man. En die tour die we vorige maand met Within Temptation gedaan hebben, dat is een zware investering geweest. We wisten op voorhand niet of het iets ging opleveren, want op zich zijn het erg verschillende muziekstijlen. Maar het was heel fijn om te doen, het zijn ontzettend lieve mensen. En we mochten bijna altijd drie kwartier spelen, terwijl er aanvankelijk was gezegd maar een halfuur. We konden ons ding doen en we maakten impact. Het plan daarin is om de band Europees neer te zetten. Dat is een keuze die je maakt. Je kunt ook zeggen: we blijven in België en Nederland, dit is ons gebied, klaar. Maar het probleem is: als je dan groter wordt, dan kan je niet zo veel meer spelen, want je doet dan alleen de grote zalen. En je kan moeilijk vijf keer per jaar spelen, dat is te weinig. Het is ook een bedrijf, we zijn zelfstandigen. Het is heel fijn als je een bedrijf hebt in iets wat je het liefst doet. Dan probeer je tegelijkertijd om dat een beetje slim aan te pakken, om dat bedrijf op te bouwen op een gezonde manier, dat je je afzetmarkt vergroot. Je koopt jezelf zo onafhankelijkheid, vrijheid.”