Rory Block - De blues in het bloed

Oktober 1989

In de Verenigde Staten genoot Rory Block in sektarische muziekkringen al een kleine tien jaar een zekere faam dankzij het perfect naspelen van de klassieke countryblues, waarbij met name het reproduceren van het ongekend virtuoze gitaarspel van Robert Johnson bewondering afdwong. Twee jaar terug werd ze in Nederland  plotseling wereldberoemd toen van het prachtige verzamelalbum Best Blues And Originals de single Lovin’ Whiskey werd opgepikt door Veronica. Het ‘depripopliedje’ leverde haar niet alleen een enorme hit en een gouden album op, maar zowaar ook een uitnodiging voor Pinkpop. Met het uitsluitend in de Lage Landen uitgebrachte Turning Point doet ze zich aan de vooravond van haar veertigste verjaardag nu eindelijk gelden als een volwaardig singer-songwriter.

“De blues wordt door blanken nogal eens geromantiseerd, heb ik gemerkt, zeker in Europa. Van een artiest uit die hoek verwacht men bijvoorbeeld al gauw dat hij of zij er sjofel bijloopt of er zelfs verloederd uitziet. Vandaar dat menigeen raar staat te kijken wanneer ik de bühne op kom lopen. Alsof Billie Holiday en Bessie Smith zich niet opdoften voor een optreden. Tot voor enkele jaren terug droeg ik op het podium een spijkerbroek en een flanellen hemd, maar eigenlijk voelde ik me eleganter, dus besloot ik me daar op zekere dag naar te gaan kleden. Sindsdien krijg ik vaak te horen dat mijn muziek niet strookt met mijn uiterlijk. Zo zal ik nooit vergeten dat iemand uit het publiek mij eens toeriep: ‘Je speelt als een kerel.’”

“Mijn leermeesters in de blues waren allemaal mannen. Ik kwam met die muziek in aanraking via Stefan Grossman, die ik als meisje van veertien op een straathoek hoorde spelen. Ik stond echt aan de grond genageld, het leek wel alsof die onbekende recht in mijn ziel keek. Ik herkende het gevoel, waarvan ik toen natuurlijk nog niet wist dat er een woord voor bestond: melancholie. Ik sprak hem aan en daaruit ontstond een hechte vriendschap, ofschoon we een jaar of vijf in leeftijd scheelden. Stefan bracht me de beginselen van de blues bij, zoals hij die op zijn beurt geleerd had van onder anderen Reverend Gary Davis, die hij trouwens persoonlijk kende, omdat deze vlakbij in de Bronx woonde. Ik viel met mijn neus in de boter, want in die periode, zo rond het midden van de jaren zestig, herontdekten jonge muzikanten als Stefan de oude bluesmeesters. Zij haalden levende legendes als Son House, Skip James en Mississippi John Hurt naar New York om daar in Greenwich Village te komen optreden.”

“Ik ben in de Village opgegroeid. Thuis hadden we een winkel in zelfgemaakte leerartikelen. Zodoende heb ik ooit een saxofoonriem gefabriceerd voor Sonny Rollins en een haarband voor Tim Hardin. Mijn vader speelde bluegrassviool, waarmee hij altijd de stille uren in de zaak doodde. Muzikanten van jong tot oud liepen bij ons binnen en ’s zaterdags na sluitingstijd vond er meestal een grote jamsessie plaats. Een aantal van die muzikanten dook later op in de popmuziek, onder wie Maria Muldaur, Al Wilson van Canned Heat en John Sebastian van Lovin’ Spoonful. En niet te vergeten die ene knul op wie mijn vader me eens attendeerde, Bob, die het volgens hem nog ver zou schoppen. Dat was Bob Dylan.”

“Na de scheiding van mijn ouders trok ik op mijn zestiende met Stefan naar Californië, waar we in de buurt van San Francisco en Berkeley een tijdje bleven hangen. We deden er wat optredens in plaatselijke clubs, maar het voelde meer als een tijdverdrijf dan serieus werk. Terug in New York namen we samen een instrumentaal album op, How To Play Blues Guitar, een lesplaat met een bijbehorend boekje met tabulaturen. Kort daarop raakte ik verliefd op iemand anders, we trouwden hals over kop en nog geen jaar later was ik moeder van een zoon. Voor een nomadisch bestaan bleek ik niet in de wieg gelegd, had ik ontdekt. Zonder de geborgenheid van een thuis voelde ik me al te ontheemd en opgejaagd, vandaar dat ik me toen niets anders restte dan zelf een gezin te stichten.”

“Een jaar of acht sleet ik mijn dagen als huisvrouw. Gedurende die periode heb ik geen gitaar aangeraakt, wat trouwens ook moeilijk kon, want ik bezat er niet eens een. Dat instrument was voor mij namelijk onverbrekelijk verbonden met een muzikale carrière en daarvan had ik nu eenmaal doelbewust afgezien. Wel luisterde ik veel naar de radio, waarbij ik meestal meezong, vooral als er soul werd gedraaid. Van tijd tot tijd bekroop me de neiging om me weer op de muziek te storten, een drang die met de jaren gaandeweg toenam, maar die ik lang wist te onderdrukken. Tot ik op zekere dag You’ve Got A Friend van Carole King hoorde, een nummer dat me zo vertrouwd in de oren klonk dat ik het bij wijze van spreken zelf geschreven kon hebben. Op dat moment besloot ik het bloed te laten kruipen waar het niet gaan kan.”

“Niemand kan kunstenaar worden, je bent het van nature of niet. Als rasecht artiest voel je de onbedwingbare behoefte om je binnenwereld te delen met wildvreemde mensen. Maar je moet geen rekening houden met je publiek, in die zin dat je je er naar gaat richten, anders vervreemd je langzaam van jezelf. Om diezelfde reden wil ik ook liever niets meer te maken hebben met grote platenfirma’s, omdat ze nogal eens afdingen op de artistieke onafhankelijkheid van een muzikant. Ik spreek uit ervaring, want ooit ben ik tegen mijn zin door een maatschappij een bepaalde richting uitgeduwd, zonder dat het voor beide partijen ook maar iets opleverde. Vandaar dat ik sindsdien letterlijk afstand bewaar tot de muziekindustrie: alweer negentien jaar geleden ben ik van New York verhuisd naar het platteland in de omgeving van Albany.”

“Uitgerekend mijn meest persoonlijke liedjes blijken het allermooist te worden gevonden. Mijn teksten zijn in het algemeen autobiografisch. Ik ga uit van persoonlijke ervaringen, gevoelens en gedachten, al veroorloof ik me uiteraard dichterlijke vrijheden. Lovin’ Whiskey bijvoorbeeld is een bewerking van een brief, maar ik heb op geen enkel punt zelfcensuur toegepast. Ik wik en weeg nooit of ik eventueel iets zal weglaten, ik heb namelijk niets te verbergen. En aangezien er geen enkele noodzaak bestaat om personen bij naam te noemen, is discretie automatisch verzekerd. Seks is naar mijn idee het enige thema waar je je niet al te expliciet over kunt zingen, al schuw ik het thema beslist niet.”

“Pas in de loop van de jaren tachtig ben ik naar een eigen stijl toegegroeid. Op mijn vroegste platen kreeg ik eenvoudig de kans niet om me te ontplooien en na dat mislukte avontuur keerde ik weer terug naar de countryblues. Doordat ik toen voor het eerst van mijn leven geregeld ging optreden, raakte ik spelenderwijs verlost van mijn academische aanpak. Tot dan toe had ik bijna obsessief geprobeerd om al die klassiekers zo accuraat mogelijk te reproduceren. De uitdaging lag er voor mij in om die liedjes noot voor noot en bovendien in precies dezelfde stemming na te spelen. Naarmate ik op het podium de nodige routine opbouwde, begon ik echter ongemerkt beetje bij beetje van de oerversies af te wijken, tot ik op een gegeven moment de originele arrangementen was vergeten. Van een kopiist had ik me weten te ontwikkelen tot een interpreet.”

“Niet dat ik er nu mee zit, maar goedbeschouwd is het onterecht dat ik tot op de dag van vandaag te boek sta als een bluesartieste. Best Blues And Originals laat mooi horen hoe mijn muzikale identiteit door de jaren heen gestalte heeft gekregen. Naast countryblues heb ik mij ook gewaagd aan genres als gospel, ragtime, folk, soul en uiteindelijk pop. Daarbij gebruikte ik de arrangementen om die verschillende stijlen te kruisen, want als er in een liedje een vreemdsoortige klank opduikt, wordt het er naar mijn mening al gauw een stuk interessanter op. Dat ik de begeleiding zo lang spaarzaam hield, was zuiver een budgettaire kwestie. Die platen mochten hoegenaamd niets kosten, waardoor ik vanzelf gespecialiseerd raakte in het bedenken van verrassende combinaties met slechts een paar instrumenten. Ik leerde meer te doen met minder.”

Best Blues And Originals vormt de afsluiting van een fase in mijn artistieke ontwikkeling. In de recentere liedjes zijn alle invloeden als het ware opgelost in mijn eigen stijl. House Of Hearts was het eerste album met uitsluitend nummers van eigen hand, die niet langer uitgaan van traditionele stijlvormen, wat ook geldt voor de voor mijn doen nogal weelderige arrangementen. Voor Turning Point heb ik het toch weer wat meer in de kracht van de eenvoud gezocht en er staan zowaar zelfs weer een paar countrybluesjes op, zij het dat ze ditmaal uit mijn eigen koker komen. Tijdens optredens breng ik nog altijd een groot aantal bluesklassiekers, ook al slaan ze inmiddels niet meer op mijn alledaagse gevoelsleven. Desondanks kan ik mij er onverminderd mee identificeren, want ze maken tenslotte deel uit van mijn verleden. Ik heb heel wat leed gekend. Al die pijn mag ik dan gelukkig hebben verwerkt, diep in mijn hart blijf ik dat verdriet met mij meedragen. Ik zal de blues nooit echt kwijtraken.”