The Prodigal Sons - Recht door zee

September 1992

Laatst was hij in Almelo en toen is hij een grote platenzaak binnengestapt om zogenaamd langs zijn neus weg te informeren of The Prodigal Sons daar een beetje liepen. The Prodigal Sons? Hadden ze nog nooit van gehoord. Hoezo hij die groep dan wel kende? Nou, eh, omdat hij zelf dus in die band zit. Hij meende het, werkelijk waar? Maar of zij die plaat hier in huis zouden hebben? Vast niet. Ja zeker, wat dacht je, dat had hij vooraf natuurlijk eerst even gecontroleerd. Waarop die verkoper, intussen een en al nieuwsgierigheid, het album meteen had opgezet en zich aangenaam verrast had getoond. Maar het mooiste van het hele verhaal is: komt er even later een klant aan en die vraagt belangstellend wat voor muziek ze eigenlijk op hebben staan!

Kijk, zoiets vindt hij nu echt geweldig om mee te maken. En wat te denken van het verzoek van zijn platenfirma of hij vandaag vooral zijn akoestische gitaar niet wilde vergeten, zodat hij speciaal voor het vrouwelijk deel van het personeel een liedje ten gehore kon brengen. Een beetje schutterig maakt hij zijn opwachting in het kantoortje. Hij pakt het instrument uit, gaat zitten, denkt even na, wikt en weegt een moment en dan plotseling keert hij in zichzelf en volgt er een machtige versie van The Hunter, dat via Free aan hem overgeleverde nummer van Albert King in de huid van een vrouwenjager.

“Niet alleen de gillende meisjes, hoor,” had hij verzekerd toen hij vertelde waardoor hij de muziek was ingetrokken. Al fascineerde die hysterische idolatrie hem als jochie van nog geen tien wel degelijk bij het zien van die oude concertbeelden van de jonge Elvis. “Wat een gigantische uitstraling bezat die man. En hoe die vent loos ging met zijn stem. Ik kreeg echt zoiets van: dat wil ik ook.” Met welk een alles overheersend gevoel de koning van de rock ’n’ roll hem eigenlijk vervulde? “Het is een cliché, ik weet het, maar toch: vrijheid.”

Erwin Nijhoff, twintig pas, woonachtig bij zijn ouders op een boerderij in het landelijke Hessum, provincie Overijssel, heeft het allemaal: het uiterlijk, de bezieling en, niet in de laatste plaats, het talent. Bewijzen? Na zijn verschijnen als knuffelgast van Margreet Dolman in de tv-show Haenen Voor De Nacht hingen de platenmaatschappijen aan de telefoon, maar te laat, zijn groep The Prodigal Sons had al getekend. De single You Still Think, overigens niets minder dan een klassieker in de dop, werd direct opgepikt door Radio 3. Het debuutalbum Wine Of Life, gevuld met eigentijdse southern rock van Amerikaans gehalte, staat momenteel hoog genoteerd in de elitaire Moordlijst. En de verkoop, die ligt boven ieders verwachting. Verder aan optredens geen gebrek, nooit gehad ook trouwens, want de afgelopen twee jaar hebben ze elk weekend wel ergens in Nederland gespeeld.

Al met al genoeg redenen voor hem om zijn studie, “een sociale opleiding, die helemaal niet opschoot”, af te breken. “Wat mij eraan herinnert dat ik nou toch echt eens naar die mentor van mij toe moet om hem te laten weten dat ik ermee kap.” Zijn ouders zeggen zijn besluit te begrijpen, maar niet nadat hij ze omstandig had uitgelegd: “Ik wil er nú voor gaan, want straks als ik dertig ben, blijk ik misschien te oud. Lukt het niet, dan heb ik pech gehad. Aan de schop staan, kan altijd nog.”

Hij groeide op met de muziek uit de platencollect ie van zijn vader. Eerst Elvis Presley, Buddy Holly en andere rock ‘’n’ roll, vervolgens The Rolling Stones, Small Faces, The Kinks en dat soort werk. Het waren de liedjes van die Britse beatgroepen die hij zo vanaf zijn veertiende probeerde na te spelen, hetgeen hem lang niet slecht afging. “Met uitzondering van The Beatles dan, want dat lukt niet zo best als je maar drie akkoorden kent. Hun nummers heb ik uit een boek moeten leren.” Naderhand ontdekte hij zelf onder meer Led Zeppelin, AC/DC en, zeer recentelijk, Lynyrd Skynyrd. Geloof het of niet, maar toen pas kwam hij er achter dat zijn eigen muziek in het verlengde ligt van de southern rock. Hoe hij dat verklaart? Bloedserieus: “Waarschijnlijk hebben die mensen net als ik vroeger veel naar Elvis geluisterd.”

Toevallig hadden ze het er onderweg in de auto nog over gehad: hoe zeer het zuiden van de Verenigde Staten toch lijkt op het plattelandse oosten van Nederland. Dat ene nummer van Lynyrd Skynyrd bijvoorbeeld, de titel wil hem nu zo snel niet te binnen schieten, ja inderdaad, Sweet Home Alabama, daar spreekt praktisch dezelfde mentaliteit in door als wanneer je een boertje bij hem uit de buurt hoort praten. “Recht door zee, om niet te zeggen: conservatief. En met conservatief bedoel ik helemaal niets negatiefs.”

Een boerenjochie, zo bestempelt hij zichzelf, iemand die fijn op een rustgevende plaats moet kunnen gaan slapen. Vandaar dat hij kort geleden op zijn schreden terugkeerde naar de ouderlijke boerderij na zo’n jaar in de stad te hebben gewoond. Welke? “Nou ja, stad is misschien een te groot woord, maar ik vond Zwolle in ieder geval al heel wat.” Niet dat hij zich er verloren voelde, hij raakte er alleen na verloop van tijd enigszins van de wereld. “Ik behoor namelijk tot het slag dat nogal gemakkelijk vervalt tot bepaalde geneugten van het leven.” Hij bedoelt? “Ik hing gewoon te veel in de kroeg.”

Waar je in de stad bij wijze van spreken niet verder hoeft te lopen dan de hoek van de straat, daar moet je op het platteland zeven kilometer op je fietsje voordat je eindelijk bij een beetje gezellig café belandt. Nee, op het gebied van uitgaan heb je er bitter weinig mogelijkheden. Stedelingen kunnen zich dan ook haast niet voorstellen dat er midden in the middle of nowhere zalen staan waar geregeld bands optreden. Maar als je érgens het klappen van de zweep leert, dan is het in die gelegenheden bij hun in de regio, want daar komt het soort volk dat niet zo gauw voor iets warmloopt. “Als ze het goed vinden, tikken ze met een voet de maat mee, meer niet.”

In zo’n ambiance merk je trouwens binnen de kortste keren of een groep er al dan niet de juiste motivatie op nahoudt. Proberen ze namelijk op een geforceerde manier het publiek op te jutten, dan kun je er donder op zeggen dat ze eerst en vooral ter meerdere eer en glorie van zichzelf op het podium staan. “Maar misschien wek ik bij sommige mensen ook wel die indruk.” Terwijl hij toch, dat durft hij gerust hardop te beweren, gedreven wordt door de liefde voor de muziek. En hij ziet niet waarom dat ooit zou moeten veranderen als hij kijkt naar iemand als Keith Richards, een van zijn rolmodellen voor de toekomst. “Wat zou ik die man graag eens een hand geven.”

Goed, The Prodigal Sons mogen zich dan niet voor niets naar een nummer van The Rolling Stones hebben vernoemd, blijft nog het punt: is hij, Erwin Nijhoff, daadwerkelijk een verloren zoon? “Er zit wel iets van een verloren zoon in mij, ja.” Per slot van rekening heeft hij het verstand op nul gezet en gaat hij voor niets anders dan de muziek. Hoe kan het dan in ’s hemelsnaam dat hij zich juist deze dagen voor het eerst van zijn leven in gemoede afvraagt: “Wat zal er met mij gebeuren? Wat komt er van mij terecht?”