The Presidents Of The USA - Grunge light

November 1995

Plaats van audiëntie is Le Parc, een vijfsterrenhotel op een fikse steenworp afstand van de Eiffeltoren. Even verderop aan de avenue ligt Le President, maar dat hotel oogt beduidend minder chic, dus daar kun je als platenfirma natuurlijk niet met goed fatsoen een stelletje Amerikaanse rockmiljonairs onderbrengen, zelfs al heten ze The Presidents Of The United States Of America. Met Lump, Kitty en Peaches herbergde hun titelloze debuutalbum liefst drie hits en getuige de snel gemaakte opvolger willen ze het ijzer smeden nu het eenmaal heet is. Op het eerste gehoor bevat II meer van hetzelfde, zij het van iets minder kaliber, al valt deze milde novembermiddag in Parijs onmogelijk te voorzien dat het grunge light-trio uit Seattle als een eendagsvlieg de popannalen zal ingaan. Samen met zijn beide kompanen, gitarist Dave Dederer en drummer Jason Finn, is zanger, bassist en liedjesschrijver Chris Ballew koud twee uur geleden per Eurostar vanuit Londen gearriveerd om zittend op bed welgemoed het woord te voeren.

Jullie tweede album verscheen op de dag van de Amerikaanse presidentsverkiezingen.

“Puur toeval, althans van onze kant uit bezien. Onze enige zorg was het album ruim voor de feestdagen in de winkels te krijgen. Waarschijnlijk heeft een of andere wakkere geest op de marketingafdeling opgemerkt dat de verkiezingen dit keer op een dinsdag vielen, dezelfde dag waarop in de Verenigde Staten de nieuwe platen worden uitgebracht. Of wie weet heeft er gewoon helemaal niemand vooraf bij stilgestaan. Hoe dan ook, het was natuurlijk wel een aardige publiciteitsstunt.”

Nog in hetzelfde jaar van jullie doorbraak komen jullie al met een opvolger op de proppen. Dat is uitzonderlijk snel.

“Van de winter waren we er in feite al klaar voor. We hebben toen zelfs opnamen gemaakt, maar de resultaten bevielen ons niet, vandaar dat we in de nazomer praktisch alles hebben overgedaan. Een deel van die nummers was trouwens wegens plaatsgebrek op de plank blijven liggen. We huldigen namelijk het principe dat een album niet langer mag duren dan een minuut of veertig. Je moet de luisteraar niet overvoeren. Vijf kwartier muziek kan volgens mij echt geen normaal mens behappen.”

Het mag van jou kennelijk ook niet al te zwaar op de hand zijn.

“Voor je het weet, ben je zelfingenomen bezig, iets wat ik met alle geweld wil vermijden. Bovendien mag je het showelement niet uit het oog verliezen. Niet voor niets opent onze nieuwe plaat met een welkomstlied en nemen we aan het eind met een reprise van dat nummer weer afscheid van het publiek. Vrij naar The Beatles, voeg ik er voor alle zekerheid gelijk aan toe. De variété-achtige opzet van Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band heeft me altijd sterk aangesproken.”

Met andere woorden: popmuziek als pretentieloos vermaak.

“Niet alleen voor het publiek, maar eerst en vooral ook voor onszelf. Tenslotte moeten we dat repertoire straks avond aan avond op het podium brengen. Daarom doen we er vooraf alles aan om te zorgen dat die liedjes ons niet binnen de kortste keren de keel beginnen uit te hangen. Het is toch vreemd dat je iets wat je ooit eens hebt verzonnen vervolgens uitentreuren dunnetjes gaat overdoen?”

Jullie lichtvoetige muziek is dus geen reactie op al die loodzware alternatieve rock van de laatste jaren?

“Absoluut niet, al verklaart dat misschien wel ons succes. Aan de andere kant schijnen er ook nogal wat mensen rond te lopen die ons juist ontzettend melig vinden. Daar zit ik overigens helemaal niet mee, integendeel, het betekent immers dat onze muziek niet zo gauw iemand onverschillig laat en dat vat ik op als een compliment.”

Op jullie nieuwe album vergelijk je in het hilarische Froggie zo'n typisch opgefokte rockzanger met een rondspringende kikker. Wie er model voor heeft gestaan, hou je echter in het midden.

“Als iemand er die gast van de Stone Temple Pilots in meent te herkennen, zal ik dat beslist niet tegenspreken. Maar de waarheid is dat ik op een gegeven moment dat beeld van die optredende rockgroep met als zanger een van hot naar her over het podium hupsende kikker in een glitterbroek gewoon voor mijn geestesoog zag. Jullie journalisten zoeken altijd naar een diepzinnige betekenis in mijn teksten, terwijl ik alleen maar die surrealistische tekenfilmpjes in mijn hoofd navertel.”

Aan sommige van je liedjes valt overigens geen touw vast te knopen.

“Weet ik. Kijk, mijn teksten onstaan in de regel al improviserend. We nemen eerst de muziek op en daarna zing ik daar voor de vuist weg overheen. Dat doe ik een keer of vier en vervolgens luister ik alles af om er de bruikbare passages uit te vissen. Die zinnen hoeven niet per se erg ens op te slaan, zo lang ik ze maar goed vind klinken. Toch streef ik er wel degelijk naar om een min of meer begrijpelijk verhaaltje te vertellen, al mag dat best een absurde wending nemen. Zo schep ik er de laatste tijd genoegen in om allerlei dingen menselijke eigenschappen mee te geven, waardoor ze een eigen leven kunnen gaan leiden.”

Eigenlijk heb je nog de fantasie van een kind. Denk je zo nu en dan met heimwee terug aan je jonge jaren?

“Regelmatig zelfs. Ik heb louter prettige herinneringen aan mijn jeugd overgehouden. Alle ellendige momenten, zo ik die al heb gekend, ben ik glad vergeten. Zo’n liedje als Bug City bijvoorbeeld is een en al nostalgie. Als jongetje ging ik vaak op mijn buik in de tuin liggen en dan duwde ik de grassprieten uit elkaar om alle insecten zo goed mogelijk te kunnen bestuderen. Al kijkend vroeg ik me dan af waar ze naar toe kropen en wat ze zoal zouden gaan doen. Ik kon dat uren volhouden.”

Heb je vroeger nooit gedroomd dat je een of ander dier was?

“Vreemd genoeg niet, nee. Maar het lijkt me geweldig om een kat te zijn. Lekker de hele tijd geaaid worden, heerlijk.”

Je mag dan wel een bliksemcarrière hebben gemaakt, maar daarvoor wou het allesbehalve vlotten. Waar lag dat nou precies aan?

“Ik hoefde niet zo nodig succesvol te worden. Sterker nog, ik wilde zelfs niet van de rock ’n’ roll leven, want ik had idee dat ik me dan zou moeten verloochenen. Liever verdiende ik mijn brood met een geestdodend baantje dan dat ik muziek speelde waar ik niet voor de volle honderd procent achter stond. Zo lang ik in het weekeinde puur voor mijn eigen plezier kon optreden, vond ik het allang best. Wanneer iemand in de groep het waagde met het voorstel te komen de zaken eens professioneel aan te gaan pakken, wat vroeg er of later steevast gebeurde, haakte ik dan ook ogenblikkelijk af.”

De laatste keer liep het kennelijk anders.

“Het klinkt natuurlijk pedant, maar met The Presidents kregen we al tamelijk snel het vermoeden dat er méér in zat. Daarvan raakten we vooral overtuigd toen we op een avond in onze favoriete club in Seattle optraden en niemand van onze vrienden en kennissen in het volle zaaltje konden ontdekken. Een tijdje later stonden we op een groepenpresentatie en de dag daarop lagen de aanbiedingen voor het oprapen. Na ampel beraad besloten we nergens op in te gaan, omdat we eerst wilden uitzoeken of we wel genoeg in onze mars hadden om drie albums af te leveren. Tot onze stomme verbazing bleken we de liedjes zo uit de mouw te schudden. Vervolgens maakten we in eigen beheer een plaat, die overal verrassend goed werd ontvangen en ook nog eens aardig begon te lopen. Pas op dat moment hadden we voldoende zelfvertrouwen om bij een grote maatschappij te tekenen. En de rest is zogezegd geschiedenis.”

Dreigde je door het onverwachte succes en alle daaruit voortvloeiende verplichtingen niet over je toeren te raken?

“Geen moment, al zijn we inmiddels wel behoorlijk afgepeigerd. Ik heb het afgelopen jaar vooral ervaren als één lange roes. Nu het nieuwe er stukje bij beetje begint af te gaan, word ik langzamerhand weer nuchter.”

En kom je tot het besef dat je je met ruim twee miljoen verkochte albums financieel gezien nooit meer zorgen hoeft te maken.

“Als ik mijn geld verstandig beleg, kan ik het inderdaad tot in lengte van dagen uitzingen. Aan de andere kant heb ik voor het eerst van mijn leven van alles te verliezen. Tot mijn dertigste was ik aan niets of niemand gebonden. Toen leerde ik op een goede dag een vrouw kennen met wie ik een paar maanden voor onze doorbraak ben getrouwd. Inmiddels hebben we een huis met een hypotheek en een schat van een kind. En dat wereldvreemde gevoel is als sneeuw voor de zon verdwenen. Ik sta niet langer buiten de samenleving, ik functioneer er nu eindelijk in - als een elektrisch apparaat waarvan iemand de stekker in het stopcontact heeft gestoken.”