Paul Young - honing, citroen en heet water

Februari 1992

Ja, allicht schrikt hij wel eens wakker uit een nachtmerrie, waarin hij zijn stem is kwijtgeraakt en nooit meer dreigt terug te krijgen. Per slot van rekening is het hem tot tweemaal toe in werkelijkheid overkomen en dan nog betrekkelijk kort achter elkaar bovendien. De eerste keer kon hij liefst zes maanden geen noot uitbrengen, een jaar of wat later duurde de ellende gelukkig slechts half zolang, maar toen was hij inmiddels een popidool met alle speculaties in de roddelpers vandien.

“Als het blijft aanslepen, wordt het met de dag moeilijker die angst van je af te zetten dat het misschien wel nooit zal overgaan. Terwijl ik toch weet dat er niets ernstigs aan de hand is. Bij mij zit het namelijk nooit in de keel, ik verrek altijd de spieren in mijn nek, omdat ik tijdens het zingen gauw een verkeerde houding aanneem. Nu zit ik voor het eerst sinds tijden weer middenin een uitgebreide tournee en na vijf weken heb ik nog nergens last van gehad. De geest in de machine is kennelijk bedwongen.”

Paul Young, onlangs zesendertig geworden, is terug van weg geweest. Afgelopen zomer scoorde de bescheiden Brit na vijf lange jaren eindelijk weer eens een Eurohit met Senza Una Donna, dit met dank aan de Italiaanse ster Zucchero. Die slijper eerste klas ontbreekt uiteraard niet op From Time To Time, zijn verzamelde singles vanaf 1983, klantvriendelijk vooruitziend aangevuld met een drietal nieuwe nummers die het op het moment van verschijnen, een half jaartje geleden, nog moesten worden. Van die compilatie zijn er inmiddels alleen al in Nederland ruim honderdvijftigduizend stuks van de hand gegaan. En waag het niet hem dit succes te misgunnen, want behalve Hall & Oates loopt er momenteel niemand anders rond die op even artistiek als commercieel verantwoorde wijze ouderwetse soulzang weet te paren aan modernistische popmuziek.

Blanke rhythm ’n’ blues-zangers van formaat komen opvallend vaak uit Engeland, Schotland en Ierland,  zo leert de geschiedenis. Volksjongens veelal, geboren en getogen in een geïsoleerde samenleving, die qua klassestelsel enige verwantschap vertoont met de Amerikaanse slavernij, waaruit, zoals bekend mag worden verondersteld, de zwarte muziek weer is voortgesproten. Althans volgens Paul Young, wiens bescheidenheid overigens niet zo vals is dat hij zichzelf niet durft te plaatsen in het illustere rijtje Van Morrison, Rod Stewart, Joe Cocker, Frankie Miller en, vooral niet te vergeten, Paul Rodgers.

“Als puber was ik helemaal idolaat van Free. Zij gaven in interviews hoog op van allerlei blues- en soulartiesten van wie ik mij dan ook subiet platen ging aanschaffen. Maar voelde ik bij het luisteren naar bijvoorbeeld Freddie of Albert King geen enkele aandrang om zelf een gitaar ter hand te nemen, toen ik Wilson Pickett en vooral Otis Redding voor het eerst hoorde, wist ik plotseling wat ik met mijn leven aan wou. Ik stond er niet eens bij stil of ik er wel de geëigende stem voor bezat en toch geloofde ik dat ik het best zou kunnen.”

Destijds speelde hij basgitaar in een bluesband, waarvan alleen de drummer zijn zangkwaliteiten onderkende. Uiteindelijk kon hij als voorman terecht bij de Streetband, die eind jaren zeventig zowaar een Engels hitje scoorde. “Op een gegeven moment besloten enkele leden van de groep op vakantie te gaan, terwijl de thuisblijvers liever wilden blijven doorspelen. Zo gezegd, zo gedaan. We scharrelden inderhaast een blazerssectie bij elkaar, studeerden binnen enkele dagen een twintigtal soulkrakers in en versierden tussen het oefenen door een stel optredens. Toen de anderen na twee weken terugkwamen, hoefde de Streetband voor ons niet langer.”

In vier jaar tijd stond hij met de Q-Tips een kleine zevenhonderd keer op de planken, maar hun livereputatie ten spijt wilde het met de platen niet echt lukken. Zijn solocarrière daarentegen kwam vrijwel meteen van de grond dankzij Wherever I Lay My Hat (That’s My Home), een vertraagde versie van een B-kantje van Marvin Gaye, dat model mag staan voor zijn succesvolle aanpak: neem een bij voorkeur min of meer obscuur nummer dat zich leent om als sweet soul music te worden gezongen, geef er een eigen draai aan en steek het in een luxueus arrangement. Hetgeen overigens makkelijker gezegd blijkt dan gedaan.

Paul Young maakt zwaar gekunstelde muziek, dat ligt hem nu eenmaal het beste, zelfs al kost het hem bloed, zweet en tranen. Na No Parlez en The Secret Of Association besloot hij eens een album zonder productionele poespas op te nemen, maar Between Two Fires, waarvoor hij tevens het leeuwendeel van het repertoire meecomponeerde, hield kwalitatief noch commercieel over, reden waarom Other Voices weer volgens de beproefde methode in elkaar werd gesleuteld.

“De instrumentatie wordt van de grond af laag voor laag opgebouwd en tot in de kleinste details overdacht en uitgeprobeerd. Dat is een tijdrovende en zenuwslopende werkwijze, te meer daar ik van tevoren zelden of nooit weet waar het naar toe moet. De zangpartij zet ik er doorgaans in één keer op, al doen we uiteraard wel meerdere versies. Moet ik halsbrekende toeren uithalen, dan zing ik de tekst regel voor regel in, al voel ik mij daar nogal onbehaaglijk bij.” Zo is wat hem betreft techniek voor een zanger ook een noodzakelijk kwaad: het dient uitsluitend ter bescherming van het strottenhoofd, verder staat het een bezielde vertolking alleen maar in de weg.

Een verhaal zodanig vertellen dat het tot de verbeelding van de luisteraars gaat spreken of hen deelgenoot maken van je gemoedsgesteldheid in een bepaalde situatie, daar gaat het hem om in de muziek. En dat kan geen zangpedagoog je aanleren, net zoals je zelf je eigen frasering moet ontwikkelen door aandachtig naar anderen te luisteren. “Amerikanen laten zich nogal makkelijk imponeren door vocale acrobatiek, maar persoonlijk vind ik zo iemand als Mariah Carey ondanks haar fantastische stem al na twee minuten stomvervelend. Aan de andere kant benijd ik haar toch wel weer een beetje, omdat ze bepaalde dingen kan die ik ook dolgraag zou kunnen. In die zin ben ik eigenlijk best wel jaloers op heel wat meer collega’s.”

Hijzelf staat onder vakbroeders in niet al te hoog aanzien. Zo werd hij vanuit het Joy Division-kamp indertijd zo ongeveer van heiligschennis beticht vanwege het feit dat hij het überhaupt had gewaagd Love Will Us Tear Apart te vertolken. En Mick Hucknall van Simply Red negeerde hem onlangs nog straal toen deze in het openbaar beweerde geen enkele verwante tijdgenoot te kunnen opnoemen. Het slachtoffer blijft onder al deze kritiek verrassend onbewogen. “Tja, wat moet ik daar nou op zeggen? Ik neem uit principe alleen liedjes op waarmee ik me kan vereenzelvigen, dus handel ik naar eer en geweten.”

Met hart en ziel een liedje vertolken, dat lijkt geen sinecure in zo’n klinische omgeving als een opnamestudio, waar bovendien technische perfectie moet worden nagestreefd. Paul Young valt het echter niet zwaar zich in die omstandigheid helemaal over te geven, tenminste als zijn conditie niets te wensen overlaat. “Acht uur nadat ik wakker ben geworden, dat vind ik het ideale tijdstip om in te zingen, want dan is mijn stem inmiddels warm, ik voel me niet slaperig meer en ook heb ik dan nog geen last van vermoeidheid. Bij het opnemen van een ballade zorg ik er verder voor dat ik de tekst kan dromen, zodat de lichten kunnen worden gedimd, waardoor ik automatisch in de juiste romantische stemming kom.”

Op tournee gelden andere eisen voor het leveren van een optimale prestatie, waarbij het niet in de laatste plaats op het uithoudingsvermogen aankomt. Vooral niets forceren, luidt het devies, reden waarom hij bij elk optreden in de kleedkamer zijn stem opwarmt en afkoelt, “zoals een atletiekloper enige sprintjes trekt voordat hij in de startblokken plaatsneemt en na de wedstrijd nog een rondje extra pleegt te rennen”. Wisselvallige weersomstandigheden en airconditioning deren hem niet, maar met een groot aantal mensen in één gesloten ruimte zitten, zoals in een vliegtuig, daar is hij als de dood voor. “Door een of andere afwijking biedt mijn neus namelijk zo goed als geen bescherming tegen bacillen, met als gevolg dat ik zó iets heb opgelopen.”

Mocht hij op tournee onverhoopt last krijgen van zijn keel, dan zweert hij bij een cocktail van honing, citroen en heet water, “al schijnt een fikse joint op zijn tijd juist een prima preventiemiddel te zijn tegen verkoudheid”. Roken doet hij overigens bitter weinig en evenmin gaat hij zich te buiten aan alcohol. “En dat terwijl ik na een optreden de verleiding vaak moeilijk kan weerstaan. Je moet weten: ik mag me toch zó graag een stuk in de kraag drinken.” Hij grijnst even schaapachtig en neemt dan het laatste slokje van zijn inmiddels afgekoelde warme chocolademelk.