Mark Lanegan - In het duister
Zeker op deze herfstachtige winterdag valt er door de smalle liggende ramen ternauwernood licht in de langwerpige ruimte. Daar zit aan de hoek van een grote vergadertafel in het schemerdonker een norsig ogende man met een getekend gelaat en getatoeëerde handen. Het is Mark Lanegan, de Beëlzebub van de popmuziek, de zanger met de grafstem die zo obsessief de duistere kant van de mens belicht.
“Een man van weinig woorden,” zo wordt hij in de even schaarse als karige interviews steevast omschreven. Verder gaat het verhaal dat hij eens tijdens een persdag via een hotelraam het hazenpad koos, niet in de laatste plaats natuurlijk om crack te scoren. Maar dat was toen en dit is nu. Ter promotie van zijn nieuwe album Blues Funeral houdt Mark Lanegan van tamelijk vroeg in de ochtend tot behoorlijk laat in de middag audiëntie in een Amsterdams hotel. Wij zijn als eerste na de lunchpauze aan de beurt. Of hij zich vandaag tot dusver een beetje vermaakt heeft, informeren we langs onze neus weg. Een geamuseerd glimlachje plooit zich om zijn lippen.
Hoezo een harde noot om te kraken? Was iedereen maar zo opgeruimd en geanimeerd. Oké, Mark Lanegan is kennelijk niet voor niets al enige tijd drugsvrij en aan de energiedrank, terwijl zijn artistieke status in de loop van de jaren nul gestaag doorgroeide. Vandaar dat Blues Funeral als opvolger van het alweer acht jaar oude standaardplaat Bubblegum alom het predikaat ‘langverwacht’ meekrijgt. Niet dat hij deze eeuw tot dusver in ledigheid heeft doorgebracht, integendeel zelfs, hij maakte juist in allerlei kringen furore als gastzanger extraordinair.
In de studio en op het podium werkte hij eerst met stonerrockers Queens Of The Stone Age ten tijde van hun onverbiddelijke klassieker Songs For The Deaf. Vervolgens vervoegde hij zich bij het Britse elektronicaduo Soulsavers voor het curieus spirituele tweeluik It’s Not How Far You Fall, It’s The Way You Land en Broken. Daarnaast maakte hij samen met junkievriendje Greg Dulli, de gewezen voorman van The Afghan Whigs, onder de veelzeggende naam The Gutter Twins het gotisch angehauchte meesterwerk Saturnalia. En, last but not least, tot op de dag van vandaag vormt hij met de Schotse singer-songwriter Isobel Campbell een paar apart, waarvan het laatst verschenen Hawk zich ontpopte als een plaat die je niet loslaat.
“Al die uitnodigingen vond ik gewoon te interessant om af te slaan, met als gevolg dat mijn eigen muziek er keer op keer bij inschoot,” luidt de logische verklaring. “Het was in ieder geval geen excuus om niet voor mezelf aan de slag te hoeven, al was het maar omdat ik aan diverse projecten volop heb meegeschreven. Ik vind het ook niet per se bevredigender als ik degene ben die het hele creatieve proces voor zijn rekening neemt. Los daarvan steek je onbewust het nodige van elkaar op. Een intensieve samenwerking is uiteindelijk toch een vorm van osmose.”
Of zo’n gelegenheidscombinatie nou gepaard gaat met intensief overleg? Opnieuw dat geamuseerde glimlachje. “Nee, er valt doorgaans nooit zo gek veel te bespreken. Hoe wil je het laten klinken, hoe zou jij dat aanpakken, kijk, dat soort conceptuele kwesties lossen zich meestal spelenderwijs op. Wel komt er natuurlijk vaak een heleboel denkwerk aan te pas, maar dat is toch meer een solitaire activiteit. Veel mensen beschouwen denken trouwens niet als werken, ik wel.”
Goed, toen hij eind vorig jaar zijn nieuwe agenda niet gelijk zag vollopen, vond Mark Lanegan het de hoogste tijd om eindelijk eens aan de opvolger van Bubblegum te beginnen. “Doorgaans schrijf ik alleen voor het project waar ik op dat moment mee bezig ben. Ditmaal had ik echt helemaal niets liggen, want mijn ouderwetse cassettebandjes met ideetjes en probeerseltjes bleken op een of andere raadselachtige manier gedemagnetiseerd. Alles was gewist. Enfin, ik ging er eens goed voor zitten en schreef een nummer, nam het vervolgens op, schreef er nog eentje, nam dat ook op, en zo verder tot ik er zes maanden later een dozijn bij elkaar had.”
Net als Bubblegum werd Blues Funeral opgenomen onder leiding van multi-instrumentalist Alain Johannes, ditmaal met medewerking van onder anderen Jack Irons, Josh Homme en Chris Goss, kortom, de coterie van Queens Of The Stone Age, waartoe ook de Vlaamse toetsenist Aldo Struyf behoort. Samen met drie andere Belgen vormt hij de band achter Mark Lanegan op diens komende Europese tournee. “Aldo speelt al zeven jaar bij mij. Prima muzikant, goede vriend. Ik vertrouw hem, dus het invullen van de bezetting heb ik verder aan hem overgelaten. Voor mij is het nu eenmaal makkelijker en voordeliger om met een stel Europeanen op pad te gaan, want in de rest van de wereld heb ik nauwelijks werk. Ik treed zelfs nog vaker in Australië en Latijns-Amerika op dan in Noord-Amerika.”
Onvoorstelbaar eigenlijk dat zijn carrière in de Verenigde Staten geen naam mag hebben. Aan de andere kant: zijn gewezen groep Screaming Trees wist het ook niet al te ver te schoppen. Links en rechts ingehaald door Nirvana, Pearl Jam, Soundgarden en Alice In Chains brachten de grungerockers avant la lettre het niet verder dan een cultstatus, terwijl hun zesde album Sweet Oblivion van twintig jaar terug toch klonk als een instantklassieker. Frustrerend? “Niet in het minst,” klinkt het onbewogen. “We hebben meer bereikt dan we ooit voor mogelijk hielden. Zelfs in mijn stoutste droom stond ik nog niet voor zestigduizend mensen te spelen. Persoonlijk had ik helemaal nergens op gerekend. Sinds ik van de muziek kan leven, prijs ik me dan ook gelukkig. Plus dat ik iedereen anders het succes altijd van harte heb gegund ‒ behalve als ik merkte dat het iemand de das omdeed.”
Iemand? De goede verstaander weet: zijn goede vriend Kurt Cobain. Nevermind zat nog in de pijplijn toen Mark Lanegan samen met de voorman en bassist van Nirvana plus de drummer van de Screaming Trees werkte aan een album met werk van countryblueslegende Leadbelly. Dat project zou nooit afkomen, maar wel de opmaat blijken tot zijn solodebuut The Winding Sheet. En Kurt Cobain op zijn beurt zou pakweg drie jaar later Where Did You Sleep Last Night? gebruiken voor de hartverscheurende finale van MTV Unplugged In New York. Maar dit terzijde.
Nu even helemaal terug naar het begin. Mark Lanegan, zevenenveertig inmiddels,groeide op in Ellensburg, Washington, een plattelandsstad ten zuidoosten van Seattle, waar hij volgens eigen zeggen de dysfunctionele nietsnut uithing. “Ik had geen flauw idee wat ik met mijn leven aanmoest, iets wat mijn vader tot waanzin dreef.” Af en toe nam hij omwille van het geld een baantje, om telkens weer binnen de kortste keren te worden ontslagen: als hij al niet te veel dronk op het werk, dan kwam hij wel met een kater te laat opdagen. Behalve whiskey drinken en weed roken, mocht hij graag naar punk en hardrock luisteren. “Los van af en toe wat dealen, was dat het eerlijk gezegd zo’n beetje.”
En toen op een goede dag hoorde hij The Gun Club, de punkbluesband van wildeman Jeffrey Lee Pierce. “Dat muziek zo ontregelend kon klinken. Mocht ik dit eigenlijk wel mooi vinden? Maar ik vónd het mooi, al kreeg er een onbehaaglijk gevoel bij. Ik weet nog dat ik dacht: als iemand zoiets kan, waarom ik dan niet? Dat was een moment van openbaring. Ik ben een volgeling van hem. Dankzij hem ben ik geworden wie ik ben.” In zijn tijd met de Screaming Trees liet hij zich aan hem voorstellen en prompt raakten ze met elkaar bevriend. Zielsverwanten, nietwaar.
Zestien jaar geleden alweer bezweek Jeffrey Lee Pierce onder de ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Mark Lanegan probeert tegenwoordig de dag te plukken, zo goed en zo kwaad als het gaat. “In de Verenigde Staten zeggen we: als je met de ene voet in het verleden staat en met de andere voet in de toekomst, dan pis je op het heden.” Gezegend dan ook de zanger: zo gauw hij begint te zingen, zit hij namelijk in het moment. Of niet soms? “De reden waarom ik zowat stokstijf op het podium sta en tussen de liedjes door niet praat, is omdat het zingen al mijn concentratie vergt. Zelfs fysiek is het een aanslag, want al verzet ik amper een stap, toch zweet ik als een otter. Vroeger kreeg ik er ook nog hoofdpijn van. Nee, een geboren zanger ben ik niet, maar het zingen heeft me wel een leven gegeven.”
Here I am, earthly bound. Said: ‘Hallelujah, I’m going down.’ And the river Jordan is deep and wide. I think I see forever across on the other side, heet het ergens op Funeral Blues. Zoals uit de titel van zijn magnifieke tweede soloplaat Whiskey For The Holy Ghost al vroeg bleek: Bijbelse taal, daar heeft Mark Lanegan kennelijk iets mee, “Dat hangt uiteraard samen met mijn liefde voor gospel en blues, maar mijn afkomst speelt net zo goed mee. In onze familie lopen namelijk nogal wat fundamentele christenen rond. Dat religieus fanatisme heeft me altijd gefascineerd, al moet het wel op armlengte afstand blijven. Zelf ben ik in zoverre spiritueel dat de gedachte dat er een hogere macht bestaat me beslist aanspreekt.”
En zo zijn we dan uiteindelijk aanbeland bij de kern van zijn inkzwarte werk. Want de hoop op verlossing, daar draait het bij hem toch allemaal om? Of niet dan? “De teneur van wat ik schrijf geef ik nooit prijs, iedereen moet er zijn eigen betekenis uit kunnen halen. Plus dat niemand iets te maken heeft met de persoonlijke achtergrond van mijn muziek. Omgekeerd hoef ik niet te weten hoe en wat andere mensen over mij denken, uitgezonderd dan mijn vriendin, mijn zus en mijn beste vriend.” Kijk, daar is het weer, dat scheve glimlachje. “Dit gezegd hebbende: ja, het gaat vaak over de hoop op verlossing.”
Zoals we hier nu zitten te praten in het halfdonker, dringt de vraag zich onwillekeurig op: houdt Mark Lanegan, vanwege het zonnige weer sinds een jaar of vijftien woonachtig te Los Angeles, Californië, zich misschien het liefst in het duister op? Ieder mens zijn eigen comfort zone tenslotte. Wat moet hij hier nu in hemelsnaam op antwoorden? Het blijft even stil. “Laat ik er dit van zeggen: wat voor de een donker is, is voor de ander licht. En wat de een beklemmende muziek vindt, werkt bij de ander juist opwekkend.”