John Cale - Chaos en schoonheid

Augustus 2012

i.s.m. Louis Nouws

“Voornamelijk geslapen,” luidt het ontnuchterende antwoord op de vraag hoe hij het vrije weekend in Brussel heeft doorgebracht. Tot zover de small talk. Met een lange stilte verklaart John Cale het interview voor geopend. Om zich vervolgens te ontpoppen als een opgeruimd prater, wiens verrassend vette accent na pakweg een halve eeuw Amerika nog steeds zijn afkomst verraadt. De zeventigjarige Welshman maakte naam als de rechterhand van Lou Reed in The Velvet Underground, waarbij meestal wordt voorbijgegaan aan zijn opmerkelijke voorgeschiedenis.

Zo studeerde de zoon van een mijnwerker en een lerares vanaf zijn zevende piano en altivool, wat gepaard ging met een groeiende fascinatie voor avant-gardemuziek. Een beurs voor een studie compositie bracht hem als prille twintiger naar de Verenigde Staten, waar hij in New York aansluiting vond bij La Monte Young, die hem opnam in zijn baanbrekende minimal music ensemble The Dream Syndicate. De weergaloze combinatie van rock en avant-garde op de vijfenveertig jaar oude klassieker The Velvet Underground & Nico komt dan ook uit de koker van Cale, die bij gebrek aan succes na de zo mogelijk nog heftigere opvolger White Light/White Heat door Reed werd verstoten. Pas in 1990 vond er een soort van verzoening plaats met de duoplaat Songs For Drella, een subliem requiem voor hun vroegere patroon Andy Warhol.

Cale kon toen inmiddels bogen op een respectabele staat van dienst, want naast een sterke reeks soloplaten in de eerste helft van de jaren zeventig, produceerde hij de klassieke debuutalbums The Stooges (1969) van de gelijknamige band rond Iggy Pop, Horses (1975) van Patti Smith en The Modern Lovers (1976) van de gelijknamige band rond Jonathan Richman. Gaandeweg de jaren tachtig verflauwde zijn belangstelling voor het rockidioom en kwam de nadruk te liggen op het componoren van muziek voor film, theater en ballet. Met Shifty Adventures In Nookie Wood pakt de tegenwoordig in Los Angeles wonende Cale de draad andermaal op om als vanouds en toch weer anders pakkende liedjes te verstoren met tegendraadse klanken – alsof hij chaos en schoonheid met elkaar wil verzoenen.

Wat inspireerde u om na zeven jaar weer eens een rockalbum te maken?

“Ik was opnieuw begonnen liedjes te schrijven. Ik had de ep Extra Playful gemaakt, maar vanwege de lange zomervakantie in Frankrijk, een belangrijk land voor het platenlabel, had promotie weinig zin. Er lag nog wat ongebruikt materiaal had en bovendien had ik voldoende inspiratie over, dus besloten we er een volledig album aan vast te knopen.”

Waarover gaat volgens uzelf uw nieuwe album in algemene zin?

“Het raakt aan diverse onderwerpen. En het is directer dan de meeste van mijn platen. Mary bijvoorbeeld gaat over het pesten van jongens op school omdat ze er niet mannelijk genoeg uitzien. De leraren zouden daar meer oog voor moeten hebben en er strenger tegen moeten optreden. Die pesterijen ken ik niet uit eigen ervaring, maar het is wel een onderwerp dat ik me erg aantrek. Je hoort aan mijn stem dat ik onzeker klink. Een gevolg van de gekozen werkwijze, waarbij ik woorden toevoeg aan de muziek en soms nog zoekende ben. Sommige partijen heb ik opnieuw ingezongen, maar in dit liedje heb ik het zo gelaten.”

Zijn er dingen die u nu voor de eerste keer heeft uitgeprobeerd?

"Normaal gesproken begin ik met gitaar of piano en bouw vanaf daar het liedje verder uit. Nu was de groove de motor. Dit keer ben ik gestart met drums en ritme, waaraan ik de andere partijen heb toegevoegd. Alleen voor wat ik echt niet zelf kan, heb ik andere muzikanten uitgenodigd. Ik heb niet veel met samples gewerkt, dat ga ik wel op het podium doen, maar in de studio houd ik ervan te werken met echte instrumenten. Ik ben ervan overtuigd dat oren liever luisteren naar drums en piano dan naar computers en synhesizers. Het geluid van instrumenten is frisser, elektronische geluiden vervelen sneller.”

Als je uitgaat van het ritme, heeft dat dan invloed op het componeren?

“Het maakt eigenlijk geen verschil. Alleen had ik vaak het idee dat ik veel verder met een liedje was dan het geval was. Voorheen was het ritme voor mij iets in de afrondende fase. Mogelijk dat ik daardoor sneller heb gewerkt.”

Is uw schrijfproces door de jaren heen veranderd?

“Nee, dat geloof ik niet. Je neemt nog altijd dezelfde beslissingen tijdens het schrijven. Wie is de hoofdpersoon van het liedje? Wat is de stemming? Het kost me tegenwoordig alleen minder tijd, voornamelijk doordat ik uit ervaring weet of iets gaat werken of niet. Ik doorzie sneller of ik op een doodlopend pad zit. Tegelijkertijd ben ik ook geduldiger geworden. Ik kan een liedje een paar dagen laten liggen als ik voel dat het eigenlijk geen zin er op dat moment nog mee door te gaan. Over het algemeen houd ik er van om dingen af te maken, al sta ik me nu meer toe vreemdere ideeën uit te werken. In plaats van de geijkte gitaarsolo waarvan ik weet dat die prima zou passen, kies ik eerder voor een ander instrument of een vreemder geluid. De huidige technologie biedt natuurlijk ook veel meer mogelijkheden om iets uit te werken en te onderzoeken. Zo sla ik nog meer dan vroeger graag paden in die ik die ik nooit eerder heb bewandeld.”

Wat is uw eerste muzikale herinnering?

“Dat is niet zozeer een muzikale herinnering, als wel een geluidsherinnering. Ik was toen een jaar of drie. Ik speelde buiten voor de deur van het ouderlijk huis toen ik een doffe dreun hoorde. Het bleek mijn grootvader te zijn die een beroerte had gekregen en van de trap viel. Hij werd meteen voor me afgeschermd, ik mocht absoluut niets zien. Dat herinner ik me vooral. En ook dat ik later wel naar hem mocht kijken in de doodskist.”

U bent al erg vroeg een instrument gaan bespelen.

“Dat werd erg gestimuleerd op school. Er was geld om kinderen les te geven en van een instrument te voorzien. Blijkbaar zagen ze mijn talent, want ik kreeg vioolles.”

Hoe onstond uw interesse in avant-gardemuziek?

“Elk mijnwerkersdorp in Wales had een goede bibliotheek, gefinancierd door een fonds dat was opgericht door de vakbonden ter verheffing van de arbeiders en hun kinderen. Je kon alles lenen en als ze het niet hadden zorgden ze dat het werd aangeschaft. Zo heb ik Het Kapitaal van Karl Marx gelezen. En zo kwam ik ook aan de partituren. Via modern klassieke componisten als Berlioz en Boulez werd ik op het spoor gebracht van avant-gardisten als Stockhausen, Stravinsky en John Cage. Ik bestudeerde hun composities om uit te zoeken hoe die in elkaar staken. Toen was ik een jaar of zestien.”

Wat trok u zo aan in die muziek?

“Het was nieuw, het was anders. Rock ’n’ roll kent vele varianten, maar hoe zat dat met klassieke muziek? Ik dacht dat Strawinsky’s Le Sacre Du Printemps de eerste rock ’n’ roll van de klassieke muziek was.”

Klonk rock ’n’ roll in uw oren niet erg simpel?

“Nou, rock ’n’ roll stond in mijn tienerjaren vooral voor plezier. In de plaatselijke bioscoop dansten we massaal op Bill Haley’s Rock Around The Clock. Het enige wat ik met de viool kon doen, was proberen een virtuoos te worden. Afgezien van opklimmen tot concertviolist zijn de carrièremogelijkheden tamelijk beperkt. Er zijn trouwens niet zo veel solocomposities voor dat instrument. Bartók heeft een beroemd concert geschreven, dat overigens geregeld wordt uitgevoerd op cello. Ik heb overigens nog een tijdlang in een jazzcombo gezeten, maar dat was geen succes.”

U brak uw muziekstudie in New England af en trok naar New York, waar u in het in het avant-gardecircuit belandde. Hield u zich verre van rockcircuit?

“Het rockciruit in New York bloeide pas weer op met de invasie van The Beatles. In die tijd ontmoette ik Lou Reed die als liedjesschrijver bij een platenfirma werkte. We krijgen de kans een popsingle te maken, want we waren jong en zagen er goed uit. Zelf hadden we toen al het idee om rock en avant-garde te combineren, wat uiteindelijk leidde tot The Velvet Underground. We waren heel consciëntieus met onze muziek bezig. Voordat we ons eerste album opnamen, hadden we anderhalf jaar elke dag geoefend. Het was geen eenvoudige muziek die je voor de vuist weg speelt. Na die debuutplaat was het artistiek gezien gelijk over met The Velvet Underground. Plotseling kregen we optredens bij de vleet en door dat hele gedoe met Andy Warhol ging de publiciteit met ons op de loop. We kwamen er gewoon niet meer aan toe om ons serieus met onze muziek bezig te blijven houden.”

U hebt eens gezegd: als je improviseert, win je de ene keer en dan weer verlies je.

“Muziek is niet eindeloos, je kunt een hoop tijd verdoen met priegelen. Je moet weten hoe losse eindjes zich aan elkaar laten knopen. Klassieke muziek geeft je een besef van vorm, waarmee je altijd uit de problemen kunt komen. Als we optraden met The Velvet Underground hielp dat vormgevoel me om vanuit de improvisatie weer terug in het nummer te komen.”

Ontstond de muziek van The Velvet Underground vooral uit improvisatie?

“De textuur en ook de drones kwamen voort uit improvisaties. Vervolgens brachten we daar structuur in aan met refreinen, bruggen en coupletten. Als je al begint met te denken in een compositorische vorm beperkt je dat enorm, maar als je alleen uitgaat van improvisatie brengt je dat ook vaak nergens. Ik ben altijd op zoek geweest naar een balans tussen die twee.”

Dertig jaar geleden maakte u het album Music For A New Society. Is die titel een goede omschrijving voor uw muziek in het algemeen?

“Geen idee. Toen was het in ieder geval een goede titel. Maar er is altijd weer een nieuwe samenleving – vandaag, morgen, overmorgen. Ik weet zelf niet of mijn muziek de tijd reflecteert. Sommige artiesten hebben dat wel in zich, maar ik doe weinig anders dan nummers maken die iets over mezelf zeggen.”

Zouden anderen zich kunnen ontdekken via uw liedjes?

“Misschien, al kan het pijnlijk zijn en wil niet iedereen daarin worden betrokken. Voor mij geldt namelijk dat ik pas iets over mezelf leer als ik me in siuaties begeef waarin ik me niet op mijn gemak voel. Dat kost me moeite, maar ik ben niet iemand die de spiegels in de donkere hoeken uit de weg gaat. Al van jongsaf ben ik nieuwsgierig naar mijn innerlijke leven en dat van anderen. Hoe gaan we om met onze angsten en de andere uitdagingen die we tegenkomen in het leven.”

De laatste jaren hebt u Paris 1919 diverse malen integraal uitgevoerd op het podium. Veel mensen beschouwen dat album van bijna veertig jaar terug als uw klassieker. Kunt u zich daarin vinden?

“Ik denk dat het een ander publiek aanspreekt dan mijn andere albums. Paris 1919 duurt amper een half uur. Op het podium houdt dat in dat ik nog een tweede helft moet toevoegen. Ik heb inmiddels een groot deel van mijn werk orkestraal gearrangeerd zodat het goed aansluit op Paris 1919. Dat maakt het wel aantrekkelijk om het zo te doen.”

De drie daaropvolgende albums - Fear, Slow Dazzle en Helen Of Troy - waren nogal zware kost. En ook de optredens die u toen deed waren behoorlijk heftig.

“Ik had besloten een performer te worden, maar mijn enige ervaring op dat gebied was die van groepslid in The Velvet Underground. Dus ging ik op zoek naar een vorm die bij me paste. John Cale was op het podium een man die diverse rollen speelde. Ik droeg daadwerkelijk maskers. Dat was het concept, om de gelaagdheid van mij en mijn werk weer te geven. Misschien droeg ik ook wel een masker als ik geen masker op had. Dat soort van overwegingen. Het was niet dat ik het moeilijk vond in de schijnwerpers te staan en daarom houvast nodig had. Ik heb optreden altijd leuk gevonden en nog steeds haal ik er energie en voldoening uit.”

Nico en haar muziek duiken voortdurend op tijdens uw carrière. U was betrokken bij een aantal tribute-concerten. Wat maakt haar zo bijzonder voor u?

“Ze is niet speciaal bijzonder voor mij. Het verbaast me hoe invloedrijk ze is voor een hele generatie jonge singer-songwriters, zoals Joan As Police Woman en CocoRosie. Toen we het eerste festival deden in Londen ter gelegenheid van haar zeventigste geboortejaar was de respons verbazingwekkend groot. En dat is niet minder geworden met de jaren, kan ik zeggen. Alle meewerkende artiesten houden van Nico vanwege haar liedjes. Niet vanwege haar zang in The Velvet Underground, nee, vanwege haar eigen nummers.”

Betekent het feit dat u dit jaar zeventig bent geworden nog iets voor u?

“Daar gaan velen vanuit, maar voor mij betekent het weinig. Leonard Cohen is zeven jaar ouder en staat ook nog steeds op het podium. Ik heb nu niet ineens last van de notie dat mijn tijd opraakt. Ik heb mijn hele leven haast gehad.”

Wat zorgt ervoor dat uw motor blijft lopen?

“Woede. En ongeduld. Er is nog zo veel dat ik moet voltooien.”

Heeft u geen angst voor de dood?

“Nee, volstrekt niet. Een hoop instituties maken je bang voor de dood, met name kerken. Mij doet dat echt helemaal niets. Ik weet ook niet waarom.”