Gary Clark Jr. - Niet bij blues alleen
“Ik mag hopen dat het straks beter gaat dan gisteren,” laat hij zich bij het afscheid ontvallen. Over een kleine drie kwartier is het voor hem in Paradiso, Amsterdam de tweede dag op rij showtime geblazen. Anders dan te doen gebruikelijk posteert hij zich niet midvoor op het podium, maar aan de linkerflank en dat bovendien in het halfdonker. Want al oogt hij dan net zo flashy als Jimi Hendrix en Lenny Kravitz in hun glorietijd, bij Gary Clark Jr. gaat een optreden om niets anders dan de muziek. En daar mankeerde het de afgelopen avond dus kennelijk aan. Sowieso manifesteert hij zich allerminst als een egomaniak. Zo mag tweede gitarist Eric ‘King’ Zapata menige flitsende solo ten beste geven, terwijl zijn eigen spel niet zozeer draait om virtuositeit als wel om creativiteit. Niet voor niets ook duren verreweg de meeste nummers opmerkelijk kort. Of om met hemzelf te spreken: “Ik hoef niet zo nodig de gitaarheld uit te hangen.”
De optredens vallen niet te vergelijken met de studioplaten, vandaar dat tussen zijn officiële debuut Blak And Blu en The Story Of Sonny Boy Slim door de dubbelaar Live verscheen. Met vijftien liedjes in anderhalf uur liet Clark zich toen nog volop gelden als een young gun die zich te buiten kon gaan aan low down blues in covers van Muddy Waters, B.B. King en Albert Collins. Daarnaast gaf hij met Third Stone From The Stone van Jimi Hendrix wel al een sterk staaltje sonisch expressionisme weg en deed de ballade When The Sun Goes Down van Leroy Carr hem kennen als een geweldig zanger. Die ontwikkeling zette zich door op het in de nazomer uitgebrachte The Story Of Sonny Boy Slim, een klinkend amalgaam van blues met rock, soul, funk, gospel en zelfs hiphop, waar bovendien een zeker sociaal bewustzijn uit spreekt. “Nou ja, waar ook ter wereld ik kom, ik begeef me onder de mensen en ik heb mijn ogen niet in mijn zak, dus ik krijg best wel iets mee van wat er zoal om me heen gebeurt. Ik ben een vlieg op de muur.”
Gary Clark Jr. (32) tourde de laatste jaren vrijwel zonder noemenswaardige tussenpozen diverse keren de halve wereld rond, wat de vraag doet rijzen waar hij de tijd en vooral ook de energie vandaan haalde om zo’n arbeidsintensief album op te nemen. Nog afgezien van de doordachte arrangementen, speelde hij The Story Of Sonny Boy Slim namelijk voor ‘pakweg zeventig procent’ eigenhandig in. “Ik vind het gewoon leuk om in de studio zoveel mogelijk zelf te doen,” luidt de nuchtere verklaring voor zijn monnikenwerk. “Naast de gitaar heb ik niet voor niets nog drums, bas en toetsen aardig onder de knie weten te krijgen. Daarbij wou ik als hiphopliefhebber ook overweg kunnen met draaitafel, drummachine en computer, zodat ik zelf beats kon maken. Ik was een jaar of zeventien toen ik met een minimum aan apparatuur mijn eerste nummers opnam. Zodoende vind ik het nu interessant om bijvoorbeeld te ontdekken op welke verschillende manieren het geluid van gitaarversterkers en drummicrofoons zich laat vertalen naar studiospeakers. Ervaring opdoen, daar draait het voor mij allemaal om. Ik ben ontzettend leergierig.”
Op zijn twaalfde raakte Clark aan de gitaar via Eve Monsees, een meisje van een paar deuren verderop in Oak Hill, een buitenwijk van Austin, Texas waar hij opgroeide in een godvruchtig gezin. Elke dag zaten ze bij haar thuis in de garage urenlang te oefenen, ’s avonds op zijn slaapkamer studeerde hij zich blauw op platen van de ultieme rolmodellen Jimi Hendrix en Stevie Ray Vaughan. Drie jaar later deed het tweetal mee aan een talentenjacht, waarna ze als Gary & Eve begonnen op te treden op feestjes en festiviteiten in de buurt. “Voor haar vijftiende verjaardag wou ze naar een Blues Jam in de stad. Daar hebben we toen de stoute schoenen aangetrokken en voor het eerst een paar lokale gitaarhelden aangeklampt. Eve vogelde ook uit hoe we via via Antone’s binnen konden. Ik stond altijd met mijn neus vooraan het podium om de kunst af te kijken en als ik het niet goed kon volgen vroeg ik in de pauze of ze het me wilden demonstereren. Zo heb ik de fijne kneepjes van het gitaarspel geleerd.”
Clifford Antone, de eigenaar van Austin’s Home Of The Blues, herkende de tomeloze ijver van het jonge talent. Hij liet de tiener bij gelegenheid jammen met volwassen muzikanten en introduceerde hem bij vermaarde veteranen als gitarist Hubert Sumlin, pianist Pinetop Perkins en mondharmonicaspeler James Cotton. “Zij vertelden mij ook allerlei verhalen over vroeger, waardoor ik de geschiedenis van de blues beetje bij beetje leerde kennen. Thuis hoorde ik veel soul en funk van mensen als The Isley Brothers, Earth, Wind & Fire, The Chi-Lites, Al Green, Smokey Robinson en, niet te vergeten, Prince. En ik mocht geregeld met mijn vader mee als hij weer eens de stad in ging voor een optreden in een of andere jazztent. Al met al heb ik best een degelijke muzikale opvoeding genoten. Vergelijk mij alleen niet met Stevie Ray Vaughan, want diens fabuleuze techniek zal ik echt nooit van mijn leven kunnen evenaren. Los daarvan wemelt het van de gitaristen die grossieren in solo’s met een recordaantal noten. Liever spiegel ik me daarom aan zijn broer Jimmie, wiens onverschrokken spel ik mateloos bewonder. Wie weet ligt zijn muzikale avonturisme wél binnen mijn bereik.”
De bal kwam aan het rollen toen Gary Clark Jr. op zijn negentiende elke woensdag in de befaamde Continental Club het Happy Hour mocht gaan opluisteren. Hij begon als solist met een akoestische gitaar, maar toen hij elektrisch ging spelen en er een ritmesectie bij nam, begon het binnen de kortste keren te gonzen in de stad. Diverse andere clubs in de Live Music Capital Of The World boden hem optredens aan, al betekende dat nog meteen een vetpot. “We speelden voor pizza en bier van het huis, onze gage was de fooienemmer. Geld interesseerde mij niet echt, zo lang ik maar genoeg verdiende om snaren te kunnen kopen of mijn versterker te laten repareren. Met vier optredens per week had ik weinig reden tot klagen. En ook niet onbelangrijk: de grote Jimmie Vaughan wist wie ik was, sterker nog, hij stak overal de loftrompet over mij. In de stad gold ik als the real deal. Voor mijn gevoel had ik het al helemaal gemaakt. I was cool.”
Clark kon het zich op een gegeven moment permitteren een huisje in Zuid-Austin te betrekken en er zelfs een bescheiden opnamestudio in te bouwen. Zijn eerste album in eigen beheer was koud uit of de bewonderde Vaughan vroeg hem als voorprogramma mee op tournee door de westelijke staten. “Arizona, Colorado, Nevada, Californië, Oregon, Washington, Montana,” zo somt Clark het rijtje ruim een decennium na dato nog moeiteloos op. “In mijn vers op de kop getikte ’49 Cadillac DeVille reden we gedrieën af naar Phoenix. Toen we de Texaanse staatsgrens passeerden, voelde ik me een man van de wereld, want ik was nog nooit verder dan Dallas geweest. En de sensatie om door de White Mountains te rijden is voor iemand die alleen nog maar heuvels had gezien met geen pen te beschrijven. Dat het zwaar afzien bleek, kon me helemaal niets schelen. We spraken onderling al gauw van de Dumps & Crap Tour, omdat we in luizige motels logeerden en zulk smerig voedsel aten. Geloof het of niet, ik genoot werkelijk van iedere minuut.”
Luttele jaren later werd Clark in de Continental Club gespot door regisseur John Sayles, die de boomlange en woest aantrekkelijke jongeling rekruteerde voor de rol van bluesgitarist Sonny Blake in Honeydripper, een warm nostalgische film over een zieltogende juke joint in het Alabama van de vroege jaren vijftig. Een springplank bleek het niet, waardoor het noodgedwongen bleef bij habbekratserige optredens in Austin. Totdat Eric Clapton een kleine zes jaar terug Doyle Bramhall II, nota bene de zoon van een muzikale jeugdvriend van de Vaughans, vroeg om de naam van een onbekend talent voor diens Crossroads Guitar Festival. Met een spetterende hommage aan Jimmy Reed blies Clark in Chicago’s Toyota Park Stadion iedereen van de sokken, wat haast onvermijdelijk leidde tot een serieus platencontract. “Bedankt dat je mij het plezier in gitaar spelen terug hebt gegeven,” liet Clapton hem per handgeschreven brief weten. “Ja, wát als hij me niet had uitgenodigd?” herhaalt Clark de vraag. “Geen flauw idee eigenlijk. Hij kwam als geroepen, zoveel weet ik wel. Ik wou al heel lang ook een stuk van de taart.”
Als bij toverslag was Gary Clark Jr. verzeild geraakt in een glorieus jongensboek. Zo mocht hij optreden tijdens Red, White And Blues, een muziekgala in het Witte Huis met als eregasten B.B. King, Buddy Guy en Mick Jagger, waarna The Rolling Stones hem vroegen als voorprogramma. Hetzelfde deden de Foo Fighters, wier voorman David Grohl hem als special guest opvoerde in de Austin-aflevering van zijn documentaireserie Sonic Highways. Eric Clapton op zijn beurt liet hem de avond openen in de prestigieuze Royal Albert Hall, om nog maar te zwijgen van de talloze grote festivals van diverse pluimage. “Mijn hele bestaan werd ondersteboven gezet,” zegt Clark met een zucht. “Waar ik tot dan toe zelden een hotelbed zag, leefde ik opeens uit de koffer. Dat ging me eerlijk gezegd niet in de koude kleren zitten. Ik heb mijn heimwee echt moeten bevechten. Vooral het rondhangen met vrienden miste ik enorm. Aan de andere kant heb ik zó veel mensen leren kennen die ik anders niet eens zou hebben ontmoet.” Nicole Trunfio bijvoorbeeld, een Australisch fotomodel op wie hij straalverliefd werd, zij het pas op het tweede gezicht.
Clark verhuisde naar Lower Manhattan in New York om vervolgens met zijn kersverse geliefde terug te keren naar Austin, zodat hij tussen het touren door in een vertrouwde omgeving kon werken aan een volgende plaat. “Verreweg de meeste nummers van Blak And Blu stamden uit mijn eerdere albums in eigen beheer,” verklaart hij. “Ik had niets bruikbaars meer liggen. Aan het schrijven van nieuw repertoire was ik door alle drukte amper toegekomen. Op mijn laptop stonden alleen wat losse muzikale ideeën, waar ik met Garageband een beetje aan had zitten knutselen. Ik moest er dus ruim de tijd voor nemen. Al met al kostte The Story Of Sonny Boy Slim me een klein jaar.” Eenmaal klaar verkaste het stel, inmiddels ouders van een zoontje, naar Los Angeles. “Als kind al wou ik daar dolgraag wonen. Voor een Texaan is Californië het beloofde land. Ideaal weer het hele jaar rond, zee, strand, palmbomen, dat kennen wij allemaal niet. Zulke beelden zetten automatisch je fantasie in werking, je slaat aan het romantiseren.” Met andere woorden: Gary Clark Jr. leeft in een droomwereld.